(eigenlijk Napoléon) fransch politikus en patriot, geb. 3 April 1838 te Cahors, uit een genueesche familie van joodsche afkomst, vestigde zich in 1859 te Parijs als advokaat, begon zich in 1863 voor het eerst met de politiek in te laten, maakte door zijn pleidooien in verschillende politieke processen naam en werd in 1869, door de radikalen kandidaat gesteld, te Parijs en tegei lijkertijd te Marseille in het Wetgevend lichaam gekozen, waar hij zich door effectvolle redevoeringen een onverzoenlijk tegenstander van het tweede keizerrijk betoonde. Op 15 Juli 1870 hekelde hij wel de houding der regeering inzake de oorlogsverklaring, doch stemde voor de aangevraagde kredieten. Nadat Napoléon III bij Sedan gevangen genomen was en het Wetgevend lichaam, door het volk bedreigd, op 4 September zijn zittingen had moeten sluiten, begaf G. zich aan het hootd van een volksmenigte naar het Parijsche stadhuis, van hetwelk hij onder koortsige geestdrift de derde republiek proclameerde. In de onmiddellijk daarop ingestelde „Voorloopige regeering van nationaal verweer’’ kreeg hij het beheer der binnenlandsche aangelegenheden; begin Oct. kreeg hij in opdracht de leiding der te Tours ingestelde regeerings-delegatie op zich te nemen; hij verliet nu 7 Oct. per luchtballon Parijs, kwam bij Amiens neer, reisde van hier naar Tours, en nam hier van Crémieux de portefeuille van oorlog over. Sinds oefende hij feitelijk de dictatuur uit, ten einde over het geheele land alles tot ontzet der hoofdstad op de been te brengen. In fanatiekchauvinistische proclamaties w-erd het geheele volk tot een vernietigings-oorlog opgeroepen, alle weerbare manschap werd onder de wapens geroepen; de vorming van het noorderleger, der Loire-armee en der ooster-armee ■was zijn werk, waarbij hij raadgevend werd terzijde gestaan door Freycinet, wiens denkbeelden in het algemeen aan al zijn maatregelen ten grondslag lagen. G.’s hoop echter om met ongeoefende, inderhaast bijeengebrachte troepen iets van beteekenis te kunnen uitvoeren tegen geoefende legers, bleek weldra ijdel, en ook de terroristische wijze waarop hij tegen onsuccesvolle legerhoofden en weerspannige ambtenaren te werk ging, vermochten niet de oorlogskans te doen keeren. De duitsche legers drongen steeds verder door, zoodat G. zelf midden Dec. met de regeerings-delegatie naar Bordeaux moest verhuizen. Toen eindelijk de Parijsche regeering aanstalten maakte tot kapitulatie, bleek de begeerte naar den vrede in geheel Frankrijk zoo groot, dat G. het niet waagde ertegen in te gaan en zoowel in den wapenstilstand als in het beroepen van een Natioraie vergadering bewilligde. Echter trachtte hij door een dekreet waarbij „alle medeplichtigen der regeering van den 2den Dec.” (derhalve alle gewezen ministers, staatsraden, senateurs, prefecten en officieele kandidaten van het tweede keizerrijk) benevens alle leden van huizen die voorheen over Frankrijk hadden geregeerd, van de verkiesbaarheid werden uitgesloten, . een eenzijdig republikeinsche saamstelling van de te beroepen Nationale vergadering te bewerken. Hiertegen echter kwam Bismarck op, die naleving eischte vanhet voorloopig verdrag, dat o. a. ook volkomen vrije verkiezingen voorschreef; de regeering 'te Parijs vernietigde het dekreet van 31 Januari 1871, waarop G. 6 Febr. zijn ambt als lid der regeering en minister neerlegde. In tien departementen in de Nationale gekozen, opteerde G. voor den Beneden-Rijn. Bij de eindstemming van 1 Maart stemde hij tegen den vrede en legde tegelijkertijd, evenals de overige afgevaardigden der afgestane provinciën, zijn mandaat neer. Bij een aanvullingsverkiezing, weinige maanden later, opnieuw in de Nationale gekozen (Juli 1871), werd hij weldra de politieke leider der uiterste linkerzijde. Hij begon nu de monarchisten, inzonderheid de bonapartisten, op het felst te bestrijden en bij elke gelegenheid op de meest heftige wijze aan te vallen, zocht op herhaalde rondreizen de bevolking voor herstel der republiek te winnen, agiteerde voor ontbinding der in hare meerderheid monarchistische Nationale, zette een massa-petitie voor bedoelde ontbinding op touw, en ondersteunde in de Nationale (Tweede Kamer) de desbetreffende voorstellen met al de kracht van zijn redenaarstalent en van zijn invloed. Door den loop (1er dingen echter tot het inzicht gebracht, dat hij op deze wijze slechts den val van Thiers verhaast en derhalve de monarchisten in de hand gewerkt had, begon hij zich te beperken en in zijn blad „La Republique française” een meer gematigde en verdraagzame houding aan den dag te leggen, tegelijkertijd ijverend voor een politiek, die den naam kreeg van opportunisme, en zich uitsluitend richtte op het behalen van onmiddellijke voordeelen, buiten elk beginsel om. Deze politiek, die gereeden ingang vond, kwam het uitgeputte Frankrijk werkelijk ten goede en was een der hoofdoorzaken van zijn snel herstel. Bij de na de Kamerontbinding gehouden verkiezingen van 20 Febr. 1876 zelf in viergroote steden (Parijs, Marseille, Bordeaux, Lille) gekozen, keerde hij met omstreeks 300 republikeinen in de Kamer terug. Zich nu meer en meer van zijn vroegere radikale vrienden verwijderend, won hij aan invloed bij de gematigd-republikeinen. Hij ging intusschen voort de monarchisten te bestrijden, ondersteunde de regeering bij alle op de reorganisatie van het leger en versterking der krijgsmacht betrekkelijke vraagstukken, en was weldra, als erkend hoofd der republikeinsche partij, de machtigste man in de Kamer. Mac-Mahon’s staatsgreep van Mei 1877 (zie Frankrijk, geschiedenis) riep echter weer den agitator in hem wakker; onmiddellijk na de ontbinding der Kamers begon hij het' land af te reizen, overal monstermeetings beleggende en door alle middelen eener koortsige agitatie de kiezers opwekkend republikeinse}) te stemmen. Op een banket te Lille, 15 Aug., viel hij openlijk den president aan op een voor deze beleedigende wijze, waarbij hij o a. de vermaard geworden uitdrukking ,,il faudra se soumettre ou se démettre” bezigde ; hoewel wegens dit feit tot drie maanden gevangenis en 2000 francs boete veroordeeld, waar weinig later nog een nieuw vonnis wegens eenzelfde delict bijkwam, waagde de regeering het niet de opgelegde straf aan hem te voltrekken. De verkiezingen (14 Oct), door de geweldige agitatie . van G. en zijn geestverwanten beïnvloed, vielen geheel ten gunste der republikeinen uit, en in Dec. zag MacMahon zich gedwongen zich te onderwerpen en een aan den uitslag der verkiezingen beantwoordend ministerie aan het bewind te roepen. G. oefende nu voortaan als leider der kamermeerderheid, voorzitter der budgetcommissie en sinds 3t Jan. 1879 als voorzitter der Kamer, een onbeperkten invloed uit op den gang van zaken en had feitelijk de leiding van het geheele staatsbestuur, zonder echter eenige verantwoordelijkheid te dragen. Door zijn gematigde houding de republikeinen opzijn hand houdende, zocht hij tevens door op anti-klerikale wetten aan te dringen en door het steunen van het amnestie-ontwerp betreffende de eommunards, de radikalen voor zich te winnen, en bevestigde voor het overige zijn positie door in alle takken van bestuur zijn aanhangers aan de invloedrijkste ambten te helpen. In dit laatste was hij echter in de keuze van personen doorgaans weinig gelukkig ; de meesten bleken ten eenenmale ongeschikt of onbekwaam. Juli 1880 vergezelde hij Grévy naar Oherbourg, waar een vlootinspectie zou gehouden worden, en hield op een banket aldaar een opwindende chauvinistische redevoering; hij verklaarde het tijdstip voor de revanche en voor de vernietiging van den vrede van Frankfort aangebroken. Den tijd daar achtende voor een bondgenootschap van Frankrijk met Rusland en met GrootBritannië, waar Gladstone weer aan het roer was gekomen, zag hij in de griekschturksche grenskwestie een gunstige gelegenheid om van Frankrijk’s vermeerderden invloed in de wereldpolitiek naar buiten te doen blijken, door Griekenland’® eischen nadrukkelijk te ondersteunen. In zijn plannen door Freycinet gedwarsboomd, bracht hij diens ministerie in Sept. ten val; hij vond echter ook bij den nieuwen minister van buitenland, Barthélemy Saint-Hilaire, geen gunstig oor voor zijn wenschen en zoo viel zijn geheele plan, om door middel van de oostersche kwestie een wereldoorlog te verwekken en van dezen gebruik te maken om Elzas-Lotharingen te heroveren, in duigen. Hij begon nu voor een nieuwe kieswet te ijveren, die zich voor zijn partij gunstiger liet aanzien; zoodoende rekende hij bij de eerstvolgende verkiezingen tal van nieuwe zetels te winnen, de regeering te bemachtigen en dan zijn plannen ten uitvoer te kunnen leggen. 19 Mei nam de Kamer, hoewel met een onbeduidende meerderheid (acht stemmen) de nieuwe kieswet aan, waarop G. zich dadelijk de airs van een alvermogend overwinnaar begon te geven, hetgeen zoowel den president der republiek als alle gematigde partijen zoodanig mishaagde, dat de Senaat 9 Juni zijn kieswet verwierp. G. spande nu in de verkiezings-agitatie nogmaals alle krachten in ; zijn partij stelde in alle. depart. kandidaten met het gevolg dat G. met niet minder dan 374 onvoorwaardelijke aanhangers in de nieuwe Kamer terugkeerde. Alsnu achtte hij het oogenblik gekomen om zelf de regeering in handen te nemen. 14 Nov. 1881 vormde hij uit zijn naaste vrienden een nieuw ministerie, waarin hij zelf de leiding van buitenlandsche zaken nam. Hij begon nu onmiddellijk naar bondgenooten om te zien, knoopte nauwere betrekkingen aan met Rusland, en zocht Engeland door een formeel verbond en gemeenschappelijke actie in Egypte in Frankrijk's belangen te betrekken. Engeland wees echter de fransche medewerking in Egypte van de hand, waarmee G.’s positie al dadelijk een knak kreeg. Ook in de binnenlandsche politiek leed hij de nederlaag; 26 Jan. 1882 verwierp de Kamer het haar 14 Jan. door G. als urgent voorgelegde kiesrecht-ontwerp, waarop G. onmiddellijk aftrad. In het voorjaar werd hij door de Kamer tot voorzitter van de militaire commissie benoemd ; hij stelde als zoodanig tegenover elk regeerings-ontwerp regelmatig een eigen ontwerp en schoof zoodoende de verhandelingen op de lange baan, zoodat geen enkel reorganisatie-ontwerp wet werd zoolang G. nog leefde. In Juni werd hij ook door zijn partij verlaten; toen hij nl. Freycinet’s politiek in Egypte afkeurde, koos de Kamer de zijde der regeering. Toen deze echter einde Juli machtiging verlangde om eenige troepen naar het Suezkanaal te zenden, slaagde G. erin het desbetreffend voorstel te doen verwerpen, zoodat Freycinet moest aftreden. Op het kabinet-Duclerc oefende G. weder een alvermogenden invloed uit, daar vijf der ministers blindelings volgende aanhangers van hem waren. Reeds liepen er geruchten dat hij aanstalten maakte om den president der republiek te doen vallen, toen op 26 Nov. 1882 een vroegere minnares, Léonie Léon (de moeder van zijn in Duitschland grootgebrachten zoon Massabie) hem op zijn landgoed te Ville d’Avray bij Sèvres met een revolverschot een wonde aan den arm toebracht; hij werd nu ziekelijk en overl. reeds 31 Dec. 1882. Hij werd 6 Jan. 1883 op Père-Lachaise op staatskosten begraven, doch op verlangen zijns vaders 13 Jan. te Nizza bijgezet. Hij heeft .monumenten te Cahors (1884), te Parijs (place du Caroussel) en nabij zijn sterfhuis te Ville d’Avray. Reinach bezorgde een uitgave zijner Discours et plaidoyers politiques (11 dln., Parijs 1880—85) en van zijn Dépêches (1886 v.v.).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk