een rond stuk eener doorzichtige middenstof, hetwelk door de kromming der tegenovergestelde oppervlakten de eigenschap bezit de lichtstralen die er doorgaan te doen samenloopen of uit elkander te doen gaan. Naar den aard van de kromming der oppervlakte onderscheidt men bolvormige (sferische), cylindrische elliptische en parabolische lenzen.
Bij optische werktuigen worden alleen sferische gebruikt. De meeste lenzen worden gemaakt van crown- en flintglas (zie Glas). Door de beide tegenovergestelde zijden der lens een verschillende sferische gedaante te geven of een dier zijden vlak te maken, kan men zes soorten van lenzen vormen; deze worden in onderstaande figuur in doorsnede voorgesteld; vier daarvan worden gevormd door twee sferische oppervlakten en twee (B E) door een platte en een sferische oppervlakte. De eerste lens (A) wordt dubbelbolvormig (bi-convex) genoemd; de tweede (B) plat-bolvormig (plan-convex); de derde hol-bolvormig (convergeerend concaaf-convex) ; de vierde dubbel-holvormig (bi-concaaf) ; de vijfde plat-holvormig (plan-concaaf) en de laatste divergeerend hol-bolvormig (divergeerend concaaf convex). De lens C wordt ook convergeerende meniscus en de lens F divergeerende meniscus genoemd. De drie eerste, die in het midden dikker zijn dan aan den omtrek, zijn convergeerend; de laatste, die in het midden dunner zijn dan naar den omtrek, zijn divergeerend. ' Bij de lenzen noemt men, evenals bij de spiegels, de punten waar de gebroken stralen of hunne verlengsels samenloopen, de brandpunten.
De bi-convexe lenzen hebben dezelfde soort van brandpunten als de bolle spiegels, nl. werkelijke (reëele) of schijnbare (virtueele) brandpunten. Iedere lens heeft een punt dat optisch middelpunt, wordt geheeten en gelegen is op de as; dit optisch middelpunt bezit de eigenschap dat iedere lichtstraal die door dit punt (O, in onderstaande figuur) gaat, geen hoekafwijking ondergaat (AA in de figuur), d. i. dat hij na den doorgang door de lens evenwijdig blijft aan zijn richting bij het invallen, iedere andere straal (MM, NN in de figuur) ondergaat wel een hoekafwijking.Bij de lenzen is, evenals bij de spiegels, het beeld van een voorwerp de aaneenschakeling der brandpunten van ieder zijner punten, waaruit volgt, dat de door de lenzen voortgebrachte beelden öf werkelijk of schijnbaar zijn in dezelfde gevallen als waarin de brandpunten het zijn, en dat hun constructie derhalve wordt teruggebracht tot het zoeken eener opeenvolging van punten. Bij bi-concave lenzen vormen er zich enkel schijnbare brandpunten, zij geven evenals de bi-concave spiegels, slechts schijnbeelden. Laat men op een bi-convexe lens (zie onderst, fig.) een bundel evenwijdige zonnestralen vallen, dan worden deze zoodanig gebroken, dat na den doorgang alle in eenzelfde punt samenkomen; laat men dit punt op een blad papier vallen, dan vertoont het zich als een zeer heldere vlek, waarin behalve de lichtgevende ook de verwarmende werking der op de lens opgevangen zonnestralen verzameld is; het papier wordt daarom op die plek weldra warm, en begint na eenigen tijd te branden; om die reden noemt men het punt F in bovenstaande fig. brandpunt (focus) der lens, en de lens zelf een brandglas. Laat men de zonnestralen op de tegenovergestelde zijde der lens vallen, dan herhaalt het verschijnsel zich precies op dezelfde wijze: de stralen vereenigen zich op denzelfden afstand der lens; de lens heeft derhalve op elke as twee brandpunten, die aan weerskanten even ver van elkander afstaan; de Afstand tusschen lens en brandpunt noemt men brandwijdte. De holle lenzen werken juist andersom als de bolle lenzen.