Mill., plantengeslacht van de familie der Coniferen, met 8 soorten, alle inheemsch in de noordelijke gematigde luchtstreek. Het zijn naaldboomen met bundelsgewijs aan korte zijtakjes zittende, in den herfst afvallende bladen en kegels, die in het eerste jaar rijp worden.
De mannelijke bloemen zijn bijna eirond, meest hangend; de stuifmeelzak springt open met een overlangsche sleuf; de vrouwelijke bloemen staan overeind. L. deeidua (L. europaea, Pinus Larix), de lorkenboom, hier te lande vaak als woud- en sierboom aangeplant, ook wel verwilderd voorkomende, is een 15—25 m. hooge boom, oorspronkelijk inheemsch in de gebergten van Midden-Europa, waar hij een hoogte van 50 m. bereikt; hij heeft een rechten stam met eerst geelbruine, later grijze schors; de eironde kegels staan rechtop, zijn klein en hebben stompe schubben. Hq levert een goed timmerhout, bekend om zijn duurzaamheid onder water; de hars van den lorkenboom is bekend onder den naam van venetiaansche terpentijn.