Gepubliceerd op 23-02-2021

Lamellicornia

betekenis & definitie

de Bladsprietigen, insectenfamilie van de orde der schildvleugeligen, een der opmerkelijkste kevergroepen; vele soorten bereiken een aanzienlijke grootte, sommigen hebben door allerlei lichaamsaanhangsels een zeer in het oog vallende gedaante, anderen munten uit door kleurenpracht. De familienaam is ontleend aan het maaksel der sprieten; deze zijn in het algemeen kort en bestaan uit 7—11 leedjes, waarvan de drie of vier laatste een uit blaadjes saamgesteld knodsje vormen.

De pooten der L. zijn geschikt tot graven en de krachtige voorvleugels stellen deze kevers in staat snel te vliegen. De larven, die zich meest ophouden onder den grond of op plaatsen waar het licht geen toegang heeft, zijn dik, rolrond, gekromd, hebben een hoornachtigen kop, en een overigens Week lichaam, geen enkelvoudige oogen en tamelijk lange pooten. Na de gedaantewisseling, die bij sommige groote soorten eerst plaats heeft wanneer de larve eenige jaren oud is, verschillen de mannetjes dikwijls aanmerkelijk van de wijfjes, die in den regel kleiner zijn en geene of kleinere aanhangsels aan kop, borststuk en pooten hebben. Het voedsel zoowel der larven als der imago’s bestaat voornamelijk uit plantaardige stoffen.Men kent vele duizenden soorten van L.; ruim 6000, behoorende tot 700 geslachten, zijn reeds beschreven. Gewoonlijk splitst men de familie nog in eenige onderafdeelingen:

1) Dynasiidae s. Xglophila; bij deze is het kopschild vergroeid met het voorhoofd en de dekschilden omvatten de borst en het achterlijf; hiertoe behooren eenige zeer groote kevers, die bovendien nog voorzien zijn van groote lichaamsaanhangsels, als hoornachtige uitsteeksels aan kop en borststuk bij de mannetjes; meest exotische soorten, voeden zich alle met vermolmd hout; de bij ons voorkomende Oryctes msicornis, de neushoornkever, een der kleinste soorten, is 3 centim. lang.
2) Cetoniariae s. Melitophila; bij deze bedekken de dekschilden het achterlijf wel, doch omvatten dit niet; hiertoe behoort o. a. de gouden tor (zie ald., Cetonia aurata).
3) Phyllophaga; het kopschild is bij dezen van het voorhoofd gescheiden, de bovenkaken zijn driehoekig; overigens zijn het kevers van middelmatige grootte, vele zijn zelfs klein; voeden zich met bladen en bloemen, de larven met wortels; onder de hier te lande voorkomende soorten behoort de meikever.
4) Coprophaya, herkenbaar aan het ineengedrongen, gewelfde lichaam; overigens zijn de bovenlip en de onderkaken niet hoornachtig maar vliezig; de bekendste soorten zijn de pillenkevers of bladrollers (zie Ateuchus, en ook Aphodius).
5) Arenicolae, met hoornachtige, onbedekte onderlip en bovenkaken.
6) Pectinicornia s. Priocera; sprieten knievormig gebogen, knodsje ingesneden, bovenkaken lang, meestal vertakt als de hoornen van een hert; de bekendste soort, Lucanus eer mis, het vliegend hert, komt ook hier te lande voor.

< >