Besmettelijke, ook voor den mensch en alle huisdieren, behalve het rund, gevaarlijke ziekte der paarden. Naar de zetel der ziekte spreekt men van neusdroes en huiddroes of worm; beide gevallen zijn vormen derzelfde ziekte; bij de neusdroes openbaart zij zich op het neusslijmvlies en de daarbij behoorende lymphklieren; bij de huiddroes is de huid en de daaronder gelegen lymphklieren en -vaten de zetel der ziekte; de eerste vorm komt het veelvuldigst voor; soms treden beiden vormen tegelijkertijd op. Het verloop van den droes is meest sleepend, zelzaam acuut. De smetstof kan buiten het lichaam van het dier, op gereedschap, tuig, voerbakken enz, geruimen tijd haar aanstekend vermogen behouden. De tijd waarop na de besmetting de ziekte zich openbaart, wisselt van eenige weken tot een half jaar of nog langer, en is afhankelijk van de levenskracht der smetstof. De verschijnselen bestaan bij neusdroes uit neusvloeiing, klierzwelling in den keelgang en het verschijnen van knobbeltjes en zweren op het neusslijmvlies. De neusvloeiing, dikwijls tot een der neusgaten beperkt,is aanvankelijk gering; de waterig-slijmige, kleverige stof die wordt afgescheiden, droogt rondom de neusopening op tot korsten van witgrauwe, gele of geelgroene kleur, welke laatste vooral een kwaadaardigen keer der ziekte verraadt, evenals het uitvloeien van bloed of van heldere droppels bij een taaie en dikke massa; soms blijft de uitvloeiing gering, soms ook wordt zij overvloediger, dikker en meer en meer klonterig ; de klierzwellingen in den keelgang, die nooit in ettering overgaan, zijn hard en knobbelig, niet pijnlijk; aan het verschijnen van knobbeltjes en zweren op het neusslijmvlies gaat een opzwelling en vlekkig roode verkleuring vooraf; de knobbeltjes die het best door betasting zijn waar te nemen, gaan in 12 uren ongeveer over in zweertjes, die eerst vlak en klein zijn, zich allengs vergrooten en bij genezing litteekens nalaten. Bij een chronisch verloop der ziekte hebben de dieren dikwijls verscheidene maanden lang slechts klierzwellen en een weinig neusvloeiing; soms ook openbaart de ziekte zich alleen in dampigheid en dof haar. Een acuut verloop gaat gepaard met koorts en stoornissen in den algemeenen toestand, de neusvloeiing is geel, dikwijls met bloed vermengd; de klierzwellingen zijn pijnlijk, op het neusslijmvlies ontwikkelen de zweren zich snel, gegeheele stukken slijmvlies sterven af, rondom de lippen vertoonen zich niet zelden wormbulten en zweren; binnen weinige dagen kan de dood intreden. Bij den huiddroes of huidworm ontstaan in en onder de huid knobbels, ter grootte eener erwt, dikwijls naast elkander; bij het openbreken vormen zij zweren en ontlasten een geelbruine kleverige materie; verder vertoonen zich bij den huiddroes zwellingen aan de achterbeenen, soms ook aan alle ledematen; de knobbels verschijnen gewoonlijk het eerst en het meest aan de achterbeenen. De behandeling is geheel de taak van den veearts, en berust sinds eenigen tijd voornamelijk op inspuiting met malleïne. De voorkoming bestaat in vermijding van besmetting en trouwe naleving der wettelijke voorschriften.
De goedaardige droes der paarden is een acute, besmettelijke ziekte, die hoofdzakelijk bestaat in een ontsteking van het neusslijmvlies, en van het slijmvlies der diepere ademhalingswerktuigen, terwijl gewoonlijk de keelgangsklieren mede zijn aangedaan, en de ziekte een neiging vertoont zich ook over andere slijmvliezen uit te breiden. De oorzaak is een smetstof, die zich buiten het dier kan ontwikkelen, doch meestal door contact met door aangetaste dieren besmette voorwerpen wordt overgebracht. Jonge paarden zijn het meest vatbaar, oudere kunnen echter evenzoo worden aangetast. De ziekte vangt aan met koorts, loomheid, verminderden eetlust, versnelling van pols en ademhaling; de slijmvliezen van den kop nemen een roode kleur aan; daarop treedt neusvloed in, eerst waterig, vervolgens slijmerig en etterig, hiermede gaat gepaard zwaar hoesten, alsook bemoeilijking van het slikken, zoodat bij het drinken het water door den neus terugvloeit; de keelgangsklieren zwellen pijnlijk op, cn gaan soms in ettering over; in dit laatste geval heeft binnen een tiental dagen de doorbraak plaats, waarna snel verbetering intreedt; dit verloop kan echter door vele bijomstandigheden worden gewijzigd, (longontsteking, maag- en darmcatarrh, etterverplaatsing); treden deze niet op dan is het verloop der ziekte gewoonlijk gunstig. Bij de behandeling is de leefregel waaraan het zieke dier wordt onderworpen van het grootste belang; de gunstigste voorwaarden voor een goedaardig verloop zijn een matig warme, luchtige stal, overvloedig zuiver stroo, deugdelijke voedingsmiddelen (vooral haver, wortelen, hooi of groen voeder en bij moeilijk slikken zemelen), en zuiver water, zorgvuldige verpleging der huid, algemeene zindelijkheid en warmhouden van het dier met wollen dekens; het ingeven van geneesmiddelen in den vorm van diank is af te keuren wegens het groote gevaar voor verstikking bij pijn in de keelstreek. Het voor dezen en eiken anderen droestoestand aanbevolen droespoeder is als een kwakzalversmiddel te beschouwen.