(gr., orde, harmonie, sieraad, heelal; vanwege de volmaakte overeenstemming, welke er bestaat tusschen de deelen onderling en het geheel) wereldorde, heelal. Voor de ouden gold als K. de bol des hemels met de aarde als middelpunt; hij werd door het meerendeel der oude philosophen voor een bezield wezen gehouden, meestal ook voor de hoogste godheid.
Ook Plato noemt hem de zichtbare godheid, maar onderscheidt daarvan nog de hoogste en onzichtbare godheid. Anaximander en de atomisten daarentegen namen een oneindig heelal aan, en laatstgenoemden loochenden voorts een verstandig, redelijk wereldbestuur. De Pythagoreeërs, vervolgens Plato en zijn school hielden zich grondig bezig met de mathematisch-physische kennis van het wereldsysteem; Aristoteles legde den grondslag voor de beschouwing, welke vervolgens, door Eratosthenes en Ptolemaeus in meer mathematischen vorm uitgewerkt en verbeterd, onder den naam van „systeem van Ptolemaeus” de geheele middeleeuwen door en in het begin van den nieuweren tijd tot op Copernicus geheerscht heeft. Wel was reeds in de oudheid Aristarchus van Samos opgetreden met de bewering, dat de zon het middelpunt van het heelal vormde en de aarde zich met de overige planeten om haar heen bewoog. Maar eerst Copernicus toonde mathematisch aan, dat deze beschouwing der verschijnselen beter voldeed, en eerst de ontdekkingen van Kepler en Galilei deden haar zegevieren. Toen eerst werd ook de theorie van de oneindigheid van het heelal en van het onbegrensd aantal hemellichamen hernieuwd. Veel werd er ook in de 17de en 18de eeuw getwist over het vraagstuk van de bewoonbaarheid der hemellichamen. .Makrokosmos noemt men de wereld, beschouwd als een organisme in het groot, terwijl men dan het menschelijk organisme een mikrokosmos, een wereld in het klein noemt.