Kornelis eland

betekenis & definitie

Nederl. officier, geb. 1838 te Klundert, opgeleid aan de kon. academie te Breda, werd in 1858 tot 2de luitenant bij de genie en in 1868 tot kapitein bevorderd, in 1872 overgeplaatst bij den generalen staf als leeraar aan de stafschool, later tot directeur van de 2[lr afdeeling der krijgsschool benoemd, in 1891 weer bij den generalen staf geplaatst, in 1894 bevorderd tot generaal-majoor commandant der stelling Amsterdam, in 1898 tot luit.-generaal; 26 Juli 1897 aanvaardde hij in het kabinet-Pierson-Borgesius de portefeuille van oorlog; gedurende zijn regeering kwam de wet op den persoonlijken dienstplicht tot stand; in Febr. 1901 diende hij een nieuwe legerwet in, volgens welke de jaarlijksche lichting van 11,000 op 17,500 gebracht, en ook de doode weermiddelen uitgebreid zouden worden, terwijl voor de infanterie een diensttijd van minstens 8½ maand en hoogstens een jaar werd voorgesteld; hoewel voorstander van verkorten diensttijd nam hij bij de aanneming van het amendement-Van Gilse, waarbij de diensttijd voor de infanterie op 8½ maand werd vastgesteld, ontslag, daar hij den verkorten diensttijd niet in de wet wenschte vastgelegd te zien. Hij werd opgevolgd door generaal Kool, die in de wet wist opgenomen te krijgen een nieuw artikel, hetwelk bepaalt dat ingeval het belang van den dienst zulks vordert, ongeveer de geheele infanterie vier en de andere wapens zes maanden langer dan 8V2 maand onder de wapens kunnen worden gehouden. E. schroef over landsverdediging en versterkingskunst enz.