de kunst om in koperen platen te graveeren, zoodat daarvan op papier afdrukken kunnen gemaakt worden,, die men dan kopergravures noemt. Men weet niet met zekerheid welk land zich beroemen kan de K. het eerst te hebben zien beoefenen.
In de 16de eeuw werd de K. door tijdgenooten van Raffael beoefend, en in Italië tot een aanzienlijke hoogte opgevoerd, welke zij ook in Duitschland door Alb. Dürer en in de Nederlanden door Lucas van Leiden bereikte, terwijl in de 2de helft dier eeuw Hendr. Goltzius deze kunst tot een groote volkomenheid bracht. In de 17de eeuw' ging de K. met Rubens een nieuw tijdperk in. Langzamerhand kwamen ook de snij werktuigen tot meerdere volmaking. De oude meesters werkten uitslui-. tend met de graveerstift.
In de 2de helft der 18de eeuw' begon men tevens zich van de radeemaald te bedienen, waarmede de platen tot op zekere hoogte werden bewerkt, om de gravure vervolgens met de graveerstift te voltooien. Geheel anders werd bij de z.g. „zwarte kunst” te werk gegaan. De te bewerken plaat werd met een in fijne punten uitloopend staal in alle richtingen bekrast. Op deze bekraste plaat werd de teekening gebracht, waarna, omgekeerd aan de gewone handelwijze, niet de donkere, maar de lichtere partijen werden opgewerkt, door z.g. schaaf- of schraapijzers, waarmede de krassen weggewerkt of zachter gemaakt weerden; de afdrukken van zoodanige platen hebben een zachten toon. Deze kunst is door L. von Siegen in de 17de eeuw uitgevonden. Prins Ruprecht van de Palts bracht ze naar Engeland, waar ze veel toegepast en daarom wel de „engelsehe manier” genoemd wordt.
De onder den naam aquatinta voorkomende gravure, in 1770 door Leprince in Frankrijk uitgevonden, bestaat in het bepoeieren van een in omtrekken geëtste plaat met harspoeder, dat door verwarming er op blijft kleven, de tusschen het poeder gebleven ruimte worden weggebeten en door herhaling dezer bewerking, door schaven enz. wordt de vereischte opwerking verkregen. Door Ploos v. Amstel werd te Amsterdam een handelwijze uitgevonden om andere teekeningen enz. zeer gelijkend na te maken. De graveerkunst is ook op platen van staal toegepast. Zie Staalgraveerkunst.Kopergravures noemt men afdrukken van gegraveerde metalen platen op papier of andere stoffen, op de plaatdrukpers gemaakt. Voor ’t maken van zoodan. afdrukken werden platen van koper, ijzer en tin vervaardigd. De twee laatstgenoemde metalen echter bleken daarvoor minder geschikt te zijn; alleen werden die van tin voor het drukken van muziekwerken met goed gevolg gebezigd. In later tijd heeft men staal en zink aangewend; staalplaten hebben het voordeel, dat van deze een veel grooter getal afdrukken kan verkregen worden. Al spoedig heeft men verzamelingen van zoodanige gravures bijeengebracht.
De pers, die gebruikt wordt tot het maken van kopergravures, heet koperdruk- of plaatdrukpers. Om de afdrukken te verkrijgen wordt de plaat met zwarte of, zoo de afdruk een andere kleur moet hebben, met gekleurde inkt ingewreven. Deze inkt moet fijn en gelijkmatig van dikte zijn, daarvan hangt de goede uitslag af. Na de inwrijving wordt de plaat schoon geveegd, zoodat de inkt alleen in de ingesneden trekken achterblijft. De plaat wordt nu op een aan de pers verbonden plank gelegd, daarop het papier dat bedrukt moet worden, hierover een dekking en een wollen doek. .De pers heeft 2 cylinders van hout of ijzer, nauwkeurig evenwijdig van elkaar; tusschen deze wordt de plank door het omdraaien der cylinders bewogen, en het papier op de plaat gedrukt, waardoor een afdruk ontstaat.