Febris, een ziektetoestand van het geheele organisme, welke onder allerlei algemeene verschijnselen optreedt, doch steeds gepaard gaat met abnormale stofwisseling en warmteproductie. Alle koortsen verloopen onder een gevoel van algemeen onwel-zijn en lusteloosheid, waarbij dan nog meestal stekende pijnen in den rug, hoofdpijn enz. komen.
Terwijl de temperatuur van den gezonden mensch, in de okselholte gemeten, nimmer hooger is dan 37,5° C., stijgt zij gedurende de K. tot boven de 38° en bereikt somtijds 41° a 42° (de hoogste temperatuur ooit bij een levende waargenomen is 44.7° C.). Het meten van de temperatuur geschiedt met thermometers, die van 30°—45° C. kunnen aanwijzen. De kwikbol van dezen thermometer wordt daartoe zoo diep mogelijk in den ontblooten oksel geplaatst en vervolgens de arm tegen het lichaam aangedrukt. Na ongeveer 10 minuten stijgt het kwik niet meer en leest men den thermometer af. De aanwending van een thermometer is steeds noodig om met zekerheid te bepalen, of koorts al of niet aanwezig is. Temperaturen tusschen 37.6 en 38° noemt men subfebriel, klimt de temperatuur boven 42°, dan is dit een teeken van het naderen van den dood (z.g. prae-mortale temperatuurverhooging). Soms treedt ook nog na den dood een aanzienlijke verhooging der temperatuur in (de z.g. post-mortale temperatuurverhooging na hersenvliesontsteking enz.).Door een onregelmatige verdeeling van het te warme bloed, vooral door de bloedeloosheid van de huid ontstaat een gevoel van koude, dat trapsgewijze van gapen en kippenvel tot rillen van het’ geheele lichaam stijgt. De hitte wordt steeds grooter, tot door het uitbreken van zweet een vermindering van de warmte en tevens van alle verschijnselen intreedt. Men onderscheidt in de eerste plaats zulke koortsen, die bij eene of andere acute ontsteking van weefsels of organen optreden, z.g. ontstekingskoortsen, en ten tweede zulke, die onafhankelijk van ontstekingen zelfstandig verloopen. Deze laatste hebben drie vormen:
1) die met uitgedrukte typus,
2) de z.g. binnen- of gelarveerde,
3) de pernicieuse koortsen.
1) Koortsen met uitgedrukte typus of de eigenl. tusschenpoozende koortsen, ook koude koortsen genoemd, om het meest op den voorgrond tredend symptoom der koude rillingen zijn in vele streken zeer menigvuldig. Vooral omgeven zij den evenaar ter weerszijden met een breeden gordel. Berucht is van ouds de westkust van Afrika, niet minder Brazilië. In den Indischen Archipel zijn vooral de kustplaatsen koortsnesten en inzonderheid is Tjilatjap als zoodanig bekend, in Europa vooral Italië en de Noord- en Oostzeekusten. Overal waar zij' voorkomen is men zeker moerassig land of laaggelegen streken, die niet voldoende zijn drooggelegd, aan te treffen.
Of de verschillende typen van de K. alle door hetzelfde vergift veroorzaakt en slechts door de opname van een verschillende hoeveelheid gewijzigd worden, is nog onbekend. Men kent alleen bij ondervinding het verband tusschen K. en moeras; het is tot heden niet gelukt de ziekmakende stof, de koortsverwekkende kiemen (vermoedelijk uiterst kleine plantendeeltjes) met zekerheid te vinden. Dat de kiemen gemakkelijk door de lucht voortbewogen worden, blijkt daaruit, dat dikwijls de bewoners van bergen in de nabijheid van moerassige terreinen door de ziekte worden aangetast, als de wind langen tijd er op staat, terwijl de vóór den wind gelegen streken verschoond blijven. De tijd die verloopt van de opname van het vergift tot aan de eerste merkbare ziekteverschijnselen, wordt verschillend opgegeven.
De vorm, die van dagelijksche aanvallen vergezeld gaat, is verreweg de meest voorkomende. De aanvallen bestaan uit drie tijdperken: koude, hitte en zweet, die een verschillend langen duur hebben en verschillend hevig optreden. Op den aanval volgt een koortsvrije tijd, waarin de patiënt zich betrekkelijk wel gevoelt. De verschijnselen bij zulk een aanval zijn: hoofdpijn, lichtschuwheid, beklemming op de borst, druk in de maagkuil, pijn in de ledematen, gemis van eetlust, misselijkheid, braken en verstopping. Gewoonlijk kondigt de aanval zich aan door een eigenaardig gevoel van droogheid en van trekken in de vingertoppen. Soms verschijnen na den aanval op de lip kleine blaasjes, die van 'zelf weer verdwijnen. Gedurende den aanval richt de behandeling zich naar de verschijnselen, daarna wordt kinine toegediend.
2) Binnenkoorts, gelarveerde K. Deze vorm komt nog veelvuldiger en vooral algemeener voor dan de vorige. Zij is niet in de karakteristieke drie tijdperken verdeeld, maar verbergt zich onder verschillende ziekteverschijnselen, wier aard alleen te herkennen is door hun regelmatigen terugkeer na tusschenpoozen van volkomen gezondheid. Er bestaat dan óf een zeker onbehagelijk gevoel bij droge huid met hoofd-, tand- of aangezichtspijn, óf er ontstaat een matig gevoel van koude met misselijkheid en verstopping, óf er wordt over eene verhoogde prikkelbaarheid in het geheele zenuwstelsel of op enkele plaatsen geklaagd. Ook vorming van blaren op de huid, z.g. netelroos, kan aldus ontstaan.
3) Pernicieuse koortsen. Deze nemen óf een zwaar, levensgevaarlijk karakter aan, zonder haar gewonen vorm te veranderen, óf er ontwikkelen zich andere, eigenaardige, dreigende verschijnselen, die niets van het oorspronkelijke ziektebeeld overlaten. Zelden komen zij reeds bij den eersten koortsaanval voor, meestal gaan meerdere, dikwijls vele aanvallen vooraf, waaruit zich dan eerst, door opeenhooping van het gift, de pernicieuse verschijnselen ontwikkelen. In eenige gevallen treden de hersen- en zenuwverschijnselen op den. voorgrond, zoodat zij aan een aanval van beroerte of hersenontsteking doen denken, in andere gevallen is de maag vooral aangedaan en ontstaat het ziektebeeld dat onder „galkoorts”- (zie ald.) bekend is. In nog andere doen de verschijnselen (overvloedig braken, rijstwaterachtige ontlasting, kuitkrampen, kleverig en koud zweet) aan cholera denken. De zwaarste gevallen zijn die waarbij plotseling geelzucht optreedt, terwijl de urine en later ook de ontlasting door bloed gekleurd is; deze koorts is in de gematigde luchtstreken zeldzaam, in de tropen daarentegen komt zij op bepaalde plaatsen veelvuldig voor; dan pleegt na eenige schijnbaar lichte, gewone aanvallen zonder bepaalde voorboden plotseling bloed-wateren op te treden, dat na iederen aanval weder verdwijnt. Behandeling: het hoofdmiddel is bij dezen vorm evenals bij andere pernicieuse vormen kinine in groote giften, hetzij door den mond of als lavement. De tijd waarop de kinine gegeven wordt is hier onverschillig, daar het doel is, zoo spoedig mogelijk groote giften kinine in het lichaam te voeren.