(lat. chorus, ital. coro, fr. choeur, eng. choir, duitsch chor) afkomstig van het grieksche choros; oorspronkelijk een met zang verbonden dans, die veelal ter eere der góden werd uitgevoerd, naderhand een der hoofdbestanddeelen van treur- en blijspel werd en door de christenen vooral bij den kerkdienst werd gebezigd, van alle begeleiding van gebaren ontdaan, alleen als zang. Tot aan de 10de eeuw was het K. steeds eenstemmig, toen begon zich de meerstemmige koorzang allengs te ontwikkelen en sedert het laatst der middeleeuwen werd het ook voor wereldsche liederen en gezangen gebruikt.
Het K. is gewoonlijk vierstemmig, hetzij als gemengd K., d. i. koor uit vrouwen- en mannenstemmen bestaande; hetzij als a. mannen- of b. vrouwenkoor. In, het eerste geval zijn de stemmen sopraan, alt, tenor en bas, in het tweede a. Ie tenor, 2e tenor, le bas, 2e bas, of b. le sopraan, 2e sopraan, le alt, 2e alt. Er zijn echter ook een aantal meerstemmige koren geschreven: tot zelfs twaalf, zestien en twee en dertig stemmige toe. Ook twee en drie stemmige koren vindt men vele; deze meestal in opera’s en cantates, terwijl men die zeer veelstemmige koren bijna uitsluitend ontmoet in werken van de contrapunctistische meesters der 16de en 17de eeuw en hun navolgers.K. noemt men ook het gedeelte der kerk dat bestemd is voor de uitvoering der muziek. Enkele malen duidt men deze plaats aan met den naam zangkoor of zangerskoor, teneinde haar te onderscheiden van het Presbyterium of priesterkoor, dat zich vlak bij het altaar bevindt. In de kloosters noemt men K. het vertrek waar het officium dagelijks luide wordt gezongen of gebeden.