Gepubliceerd op 23-02-2021

Koekoeken

betekenis & definitie

boomkoekoekvogels, Cuculi-, dae, een tot de orde der koekoekachtigen (zie ald.) behoorende kosmopolitisch verbreide vogelfamilie met 35 geslachten en ruim 200 soorten; het zijn naaktsnavelige klimvogels, die in uitwendige gedaante de grootste verscheidenheid van vormen vertoonen. Alle soorten komen hierin overeen, dat zij gewoon zijn haar eieren te leggen in nesten van andere vogels.

Geslachten: Cuculus, Chrysococcyx, Coccystes, Eudynamus, Scythrops, Indicator. De ware of eigenlijke K., (vormende het 22 soorten tellend geslacht Cuculus), hebben een snavel die evenlang of iets korter is dan de kop, tot onder de oogen gespleten is en scherpe, ongetande randen heeft. Van de familie der K. komen in Europa slechts twee soorten voor, waarvan de gewone koekoek, Cuculus canorus in Nederland een zomervogel is (April—Aug.), die tot zelfs in de steden wordt aangetroffen en in het voorjaar met zijn bekenden tweelettergrepigen roep (koe-koek), die hij 10—12 en zelfs 60— 80 maal achtereen herhaalt, de lente aankondigt. Midden Juli staakt hij zijn geroep en in Aug. trekt hij naar Afrika en Zuid-Azië, in Sept. gevolgd door de dien zomer geboren jonge vogels. Het wijfje legt haar eitjes in de nesten van roodbortjes, grasmusschen en kwikstaarten. De koekoek is een insectenetende vogel, hij is 36 centimeter lang, aschgrijs, aan borst en buik wit, de pooten en klauwen zijn geel; jonge wijfjes zijn roodachtig.

De tweede europeesche soort is de op het iberische schiereiland levende struiskoekoek, Coccystes glandarius, die zijn eitjes legt in de nesten van kraaien en eksters. De amerik. of regenkoekoek, Coccygus americanus, broedt zelf zijn jongen uit. Een zeer groote soort, de reuzenkoekoek, Seythrops praesagus (zie pl. Koekoekachtige vogels II, fig. 5), bewoont de Molukken, tot Nieuw-Guinea en Australië. Zie ook Honigkoekoeken.

< >