Gepubliceerd op 23-02-2021

Knie

betekenis & definitie

kniegewricht, Genu, in de anatomie het gewricht hetwelk het benedenbeen met de dij verbindt. Aan het kniegewricht zijn twee geledingen te onderscheiden, n.l. die tusschen het dijbeen en scheenbeen, en die tusschen het dijbeen en de knieschijf.

Het mechanisme dezer beide geleidingen is zeer verschillend, ofschoon zij zich beide tezamen bewegen en door één kapselband omgeven zijn; de beweging der knieschijf bestaat alleen in een op- en neerglijden, terwijl het scheenbeen bij het buigen en uitstrekken aanmerkelijk van plaats verandert en ook eenigszins draaien kan. Het met kraakbeen overtrokken boveneinde van het scheenbeen vormt een bijna horizontaal vlak, hetwelk door een van voren naar achteren loopende verhevenheid in twee helften is verdeeld; op deze vlakte rust het dijbeen met twee nagenoeg halfronde, door een groeve gescheiden en eveneens met kraakbeen overtrokken vlakken of knobbels. Bedoelde groef beantwoordt aan de verhevenheid op het bovenvlak van het scheenbeen. In de ruimte tusschen de gewrichtseinden beider beenderen bevinden zich twee halvemaanvormige kraakbeenderen (Cartilagines semilunares); deze zijn met hun uitwendigen rand aan den kapselband en met hun beide einden aan het scheenbeen en tevens aan de inplanting der kruisbanden bevestigd, zoodat zij elke beweging van het scheenbeen moeten volgen en zonder verslapping der beide beenderen niet kunnen uitwijken. Van het dijbeen loopen banden naar het scheenbeen; deze banden zijn bij iederen stand der knie gespannen en vormen rondom het geheele kniegewricht een vast omhulsel. Van achteren is het benedeneinde van het dijbeen, evenals de kop van het scheenbeen, zoodanig uitgesneden, dat een holte ontstaat, de knieholte (fossa poplitea).

Aan de voorzijde van de knie ligt een bijkomend beenstuk, de knieschijf (patella), een in de pees van de quadricepsspier opgenomen peesbeentje, dat op allerlei wijzen aan het dijbeen en aan het tusschenkraakbeen is bevestigd; van voren is zij van een groote slijmbeurs voorzien, aan de achtervlakte grootendeels met kraakbeen bekleed; aan den bovensten en zijdelingschen rand zijn het grootste gedeelte van de vezelen der quadricepsspier ingeplant. Het kuitbeen draagt niet wezenlijk tot vorming van het kniegewricht bij. In de knieholte liggen onder een dik vetkussen belangrijke bloedvaten en zenuwen. Bij gestrekten stand van het been verbindt het kniegewricht het opper- en benedenbeen tot een stevig geheel, in gebogen stand geeft het de onderste ledematen een vrije bewegelijkheid, en veroorlooft het o. a. het benedenbeen een draaiing om deszelfs lengte-as. Zie ook Gewrichten, en Gewrichtsziekten.

< >