een eigenaardige ontste-
king der klieren, die voornamelijk op drie plaatsen optreedt en dan één gezwel vormt, n.l. aan de onderkaak, in den oksel en in de lies. De oorzaak is bijna altijd opname van een schadelijke stof, die de klier passeert, haar prikkelt en een zwelling veroorzaakt, die uiterst gemakkelijk in ettering overgaat. Zoo is voor de kaak dikwijls een slechte kies, voor den oksel een zwerende vinger, voor de lies een dergelijk lijden aan de onderste ledematen of aan de geslachtsdeelen oorzaak. In andere gevallen bestaat geen plaatselijk, maar een algemeen lijden, bijv. klierachtigheid (scrofulose).