Gepubliceerd op 28-02-2021

Klassenindeeling volgens de stofsamenstelling

betekenis & definitie

(„Stofklassen”).

Klasse A (= I.) Papier geheel uit lompen vervaardigd, met niet meer dan 3 pct. asch.

Klasse B (= II.) Papier uit lompen met toevoeging van ten hoogste 25 pet. surrogaten, nl. cellulose van hout, stroo of sparte, doch vrij van houtslijp, met niet meer dan 5 pet. asch.

Klasse C (= III.) Papier van willekeurige stofsamenstelling, doch vrij van houtslijp, met niet meer dan 15 pet. asch.

Klasse D (= IV). Papier van willekeurige stofsamenstelling, met houtslijp, en met een willekeurig aschgehalte.

Wat nu het gebruik der papieren van deze verschillende klassen betreft, kunnen de volgende aanwijzingen als desiderata gelden.

SCHRIJFPAPIER Stof- klasse Stevigheids- klasse Weerstand tegen kreukelen

Voor zeer gewichtige documenten, staatsstukken en zegelpapier. A (is I) 1 7 of 6

Voor papieren, die zeer langen tijd bewaard moeten blijven, als: archiefstukken, minuten van notarissen, registers van den burgerlijken stand enz. (minimum eisch). B (is II) 4 6

Voor

papieren van gewoon gebruik, die slechts weinige jaren bewaard moeten worden. C (is III) 4 5 of 4

DRUKPAPIER.

Voor zeer gewichtige stukken, die langen tijd bewaard moeten blijven. A (is I) tot 10 pCt asch 3 4

Papieren voor gewoon soliede drukwerk (minimum eisch). C (is III) 5 4

Papieren voor couranten

(deugdelijke soort, niet afbrekende op de rotatiepers). Willekeurige samenstelling, doch 3000 M.

breeklengte en 7 kwart pCt. rekbaarheid.

Het is duidelijk, dat deze eischen, aan ’t papier te stellen, gewijzigd worden als !t fabrikaat voor speciale doeleinden bestemd is. Zoo mogen de sterk gesatineerde papieren, die voor plaatdruk dienen, en vooral de chromopapieren, niet rekbaar zijn (max. rekbaarheid V2%)- Voor aquarelpapier wordt geëischt, dat het niet te gretig kleurstof opslorpt; men roemt zulks van het Whatman-papier (genoemd naar een Engelsehman, die omstreeks 1770 in Nederland de papiervervaardiging kwam leeren, en te Maidstone eene nog bestaande beroemde „paper-mill” oprichtte).

Deugdelijkheid

De vorenstaande indeeling berust op de juiste overweging, dat eene papiersoort nooit op zichze-lve te schatten is, doch steeds in verband met het gebruik, dat er van gemaakt wordt. Men eischt geen eeuwendurend papier voor zaken als dagbladen, prijscouranten, programma’s, die al na weinige dagen, hoogstens maanden, hare roeping hebben vervuld; evenmin behoeven behangselpapieren en pakpapieren sterker te zijn dan het gebruik eiseht. Voor al deze doeleinden is hout-papier voortreffelijk.

Het is echter een feit, dat somwijlen ook in papieren van belangrijke bescheiden, van kostbare boekwerken, van wetenschappelijke tijdschriften enz., houtslijp aanwezig is — dat is hout in zijn slechtsten en meest vergankelijken vorm. Inderdaad is een goed deel van wat in onzen tijd aan dat papier werd toevertrouwd, bestemd om reddeloos verloren te gaan.

Meer en meer wordt dan ook de noodkreet geuit, dat talrijke stukken, alhoewel slechts weinige jaren bewaard zijnde, merkelijke teekenen van spoedig vergaan vertoonen, hetgeen toegeschreven moet worden aan de slechte eigenschappen van het gebruikte papier. Als een van de eerste oorzaken hiervan kan wel beschouwd worden, dat de fabrikant, door de steeds dalende prijzen, tengevolge der concurrentie, genoodzaakt wordt, wil hij staande blijven, om minder kostbare doch tevens slechtere grondstoffen te bezigen.

Vooral de archieven van den burgerlijken stand zijn in vele gemeenten van ons vaderland in erbarmelijken toestand, deels door ’t slechte papier, anderdeels door de snel verbleekende inkten. (Onvergankelijk is alleen goede ijzergalnootinkt; vergankelijk in de hoogste mate zijn de aniline-inkten, en dus ook de inkten der schrijfmachines!) Allengs beginnen sommige gemeentebesturen in te zien, dat hierop orde dient gesteld te worden.

Om het gebruik van ondeugdelijke papieren hier te lande en in de koloniën te keeren, werd door schr. in eene brochure in 1897 de wenschelijkheid betoogd:

„Ten eerste, dat de departementen van ’s lands beheer, de provinciale en gemeentelijke besturen, alsmede de directiën van groote instellingen, voor hunne archieven alleenlijk gebruik maken van papieren van erkende, door voorafgaand onderzoek beproefde, deugdelijkheid, en dat zij daarmede bij hunne aanbestedingen rekening houden door bepalingen op te nemen aangaande de eischen van samenstelling en stevigheid van het papier, alsmede van de duurzaamheid der inkten.

„Ten tweede, dat de wetenschappelijke genootschappen in Nederland en Indië controle doen uitoefenen op de papiersoort, die voor de door hen uitgegeven werken moet dienen, en dat zij, en op hun voetspoor ook de particuliere uitgevers, aan de keerzijde der eerste bladzijde van hunne boeken en tijdschriften, voor zooverre deze van blijvende waarde geoordeeld worden, doen vermelden op welke soort papier die werken gedrukt zijn”.

Papiercontrole en normaalpapieren

De erkenning der noodzakelijkheid, het geschetst papierbederf te keeren, heeft er toe geleid, dat in sommige landen van regeeringswege papierproefstations zijn .opgericht. Het meest bekende' dezer stations is in 1884 gevestigd te Charlottenburg nabij Berlijn, en staat in verband met de „Technische Hochschule” aldaar. Elk fabrikant ontvangt van zijne in het proefstation onderzochte en goedbevonden papieren een certificaat. Zoo kwamen de „normaalpapieren” in den handel, die door de op hen uitgeoefende Staats-contróle hunne deugdelijkheid bewijzen: het watermerk geeft de klasse van samenstelling en van stevigheid aan. Het is duidelijk, dat de soliede papierhandelaar aldus in staat wordt gesteld de prijswaardigheid zijner levering te bewijzen of te doen bewijzen, en hij zich dus tegen oneerlijke concurrentie kan verdedigen. Men kan dan ook wel zeggen, dat het papierproefstation te Charlottenburg, dat eerst door de fabrikanten met zeker wantrouwen ontvangen werd, spoedig erkend is als eene instelling van groot nut. Zij noemden in eene missive aan de Duitsche regeering in 1900 het papierproefstation: „ein strenger Richter, aber ein mächtiger Faktor für die Förderung der Industrie”.

In eenige andere landen is eene soortgelijke papier-contrôle ingevoerd; in landen die haar missen (Frankrijk!) wordt het papier van jaar tot jaar slechter. In Nederland heeft het in de laatste jaren niet aan pogingen ontbroken, om tot controle te komen.

De Maatschappij van Nijverheid, en de Nederlandsehe Uitgeversbond, verzochten met aandrang er de Regeering om in 1897. De Staat heeft als de grootste papierverbruiker direct financieel belang bij een papierproefstation. Voorts zal een deel der uitgaven gedekt kunnen worden door de inkomsten van het papier- (en inkt-) onderzoek ten dienste van besturen en particulieren. Aanzienlijker zullen de indirecte baten zijn. Er komt dan eene gelegenheid tot stand waar allen, die technische vragen over papier te stellen hebben, raad en voorlichting kunnen vinden. Aan onze Nederlandsche industrie zal een Rijksproefstation, ruim opgevat en goed georganiseerd, belangrijke diensten kunnen bewijzen door het onderzoek van alles, wat op de verbetering van de papierfabricage betrekking heeft.

De aangewezen plaats voor een proefstation is Delft, alwaar eerlang ook de stichting mag worden tegemoet gezien. Men zal daar van de wetenschappelijke krachten, aan het Polytechnicum verbonden, partij kunnen trekken. De Dedftsche hoogleeraar P. van der Burg ijverde trouwens reeds sedert 1899 daarvoor, en sommigen zijner leerlingen hebben het te Delft geleerde ook met succes in de practijk toegepast.

Ten slotte nog een enkel woord over het reeds herhaaldelijk genoemd normaalpapier, een begrip in Duitschland ingevoerd, en nu algemeen bekend. Men verstaat daaronder papier der stofklassen A (= 1) en B (= 2) en der stevigheidsklassen 1—3, dat in het watermerk deze klassen, en dus de samenstelling en sterkte, aanwijst mèt den naam der fabriek, zoodat contrôle ten allen tijde mogelijk is, en niemand een' „kat in den zak” koopt.

Deze normaalpapieren hebben ook hier te lande, vooral in regeerings-bureaux, ingang gevonden, deels door import van Duitsche fabrieken, deels als inlandsch fabrikaat. Voor drukwerk plegen de meeste soorten te duur en te doorschijnend te zijn; reden waarom, op voorstel van sehr., thans hier te lande een voor dat doel meer geschikt en prijswaardig normaalpapier 3B* wordt vervaardigd met een ascügehaite van ten hoogste 10 pet. en voldoende ondoorzichtigheid en lijmvastheid. Het is op dit drukpapier, dat in 1905 van regeeringswege de Pharmacopoea, Nederlandica Ed. IV zal uitgegeven worden.

< >