De sterfte onder de zeer jonge kinderen is overal groot. Het aanvankelijk uiterst geringe weerstandsvermogen tegen de gevaren die temperatuur, behandeling, voeding enz. met zich kunnen brengen, vermeerdert slechts langzamerhand, in den loop der lichamelijke ontwikkeling; derhalve wordt de levenskans grooter naarmate het kind ouder wordt.
De K. is ’t grootst in ’t eerste levensjaar en daarin weer het grootst onder de pasgeborenen. Bij deze laatste komen bij de gewone gevaren en schadelijke invloeden nog de bijzondere, die met de bevalling in verband staan, alsmede allerlei aangeboren en geërfde ziekten, misvormingen enz., die bij of kort na de geboorte den dood tengevolge hebben (syphilis). De K. is niet overal en ook niet onder alle klassen der maatschappij even groot. Zij is, in verhouding tot sommige andere landen, gering in Zweden en Noorwegen. Het grootst is zij in alle landen onder de standen die in de ongunstigste omstandigheden leven. Plaatselijk wordt zij hier en daar vergroot door bijzondere gebruiken, opvattingen en toestanden.
Voor statistische bijzonderheden zie op Sterftestatistiek. De K. wordt ook beïnvloed door de schielijke opvolging der bevallingen, door den vrouwenarbeid in de industrie, door de ongunstige economische en sociale omstandigheden der ouders, door den te jeugdigen leeftijd der moeder, door drankzucht, prostitutie enz. Het geslacht der kinderen speelt een zekere rol bij de K.; er sterven namelijk meer jongens dan meisjes; de oorzaak van dit verschil is niet bekend. Wat de oorzaken van den dood van jonge kinderen betreft, deze zijn in het eerste levensjaar meestal ingewandsziekten (maag, darm), geringe levenskracht (vooral bij te vroeg geboren kinderen), ziekten van het zenuwstelsel, stuipen, ziekten der ademhalingswerktuigen. Aan de meeste dezer 'ziekten, vooral echter aan die der ingewanden, sterven des zomers meer kinderen dan des winters. Veelal is de K. in de steden grooter dan op het land; de enkele cijfers dienaangaande geven echter zelden een getrouw beeld van den toestand, wijl in een menigte gevallen door verhuizing, uitbesteding enz. de sterfgevallen ergens anders geboekt worden dan waar de geboorten plaats vonden.
Na het eerste levensjaar zijn roodvonk, diphteritis, typhus en longaandoeningen de ziekten die het meest onder de jonge kinderen woeden. Welken invloed de maatschappelijke omstandigheden op de K. hebben toont onderstaande opgave, die op een 22-jarige waarneming (gedaan te Erfurt) berust; gedurende dien tijd stierven beneden het jaar van de 100 kinderen uit den arbeidersstand 30, uit den middelstand 17, uit den hoogeren stand 9, en verder tusschen de 1—5 jaar respectievelijk nog 25, 12 en 5; vóór het vijfde jaar dus van de 100 arbeiderskinderen 55 en van de 100 gegoede kinderen 14.