semietische nomadenstam, woonde ten tijde van Mozes, wiens schoonvader tot de K. behoorde, op het Sinaï-schiereiland en sloot zich gedeeltelijk bij de naar Kanaan trekkende Israëlieten aan. Ten tijde van Saul stonden zij in verbond met Amalek, maar ook met Israël, waarom zij door Saul van den voorgenomen aanval op de Amalekieten in kennis gesteid werden (1 Sam. 15).
Ten tijde van Debora zijn er nomadiseerende K. in de vlakte Jesreël en ook later nog nakomelingen van hen in Israël en in Juda; want Jonadab ben Bekab, die de secte der Rekabieten stichtte, is een Keniet. Ten tijde van Jeremia vluchtten de Rekabieten voor de Chaldeërs naar Jeruzalem.