of Karpathisch gebergte, in de oostenr.-hong. monarchie. Het is een bergketen in den vorm van een halven cirkel, waarvan de holle zijde naar het z.w. is gekeerd, n.l. van den Donau bij Presburg, tot aan een punt van dezelfde rivier bij Orsova, zoodat zij geheel het linker stroomgebied van den Donau insluit.
De K. bestaan uit een reeks van berggroepen, die door hooge plateaux samenhangen. De voornaamste afdeelingen zijn: ten w. de Kleine Karpathen, die in n.o. richting loopen tusschen de Waag 'en de March; de Jablankabergen, o.-waarts van de vorige; de westelijke of eigenlijke Karpathen, die o. en z.o.-waarts loopen van 19° tot 25° O.L., en de groepen van Tatra, Lomnitz en Biszstra bevatten en eindelijk de o. Karpathen of het Hoogland van Erdely, ten o. en z. van Zevenbergen. De hoogste top is de „Lomnitzer-Spitze” in de Tatragroep, ongeveer 2700 m. hoog. De voornaamste passen zijn die van Tergova, aan den weg van Orsova naar Temesvar; Vulcan in het dal der Strehe; Rothen-Thurm in de vallei der Aluta; Fürsburg, op den weg van Bucharest naar Kronstadt, Ositos en Gymes, tusschen Moldavië en Zevenbergen; Borgo, tusschen Bistritz en Bukowina, en de Jablunka-pas aan den weg van Presburg naar Krakau. Hoewel de K. niet zoo hoog zijn als de Alpen en de Kaukasus, hebben zij toch door hun ruwe, getande, steile hellingen en door den pyramidalen vorm van hun kruinen, een grootsch en woest aanzien.
Naar het n. zijn zij over het algemeen genomen het steilst. De basis van deze groep is graniet, doormengd met gneiss en allerlei vulkanische bestanddeelen. Zij zijn bij uitstek rijk aan metalen, zooals goud, zilver, koper, lood, kwik en ook in steenzout. De valleien zijn vruchtbaar en brengen uitmuntend graan voort; de meeste hellingen zijn met dichte wouden bezet. De hoogte wisselt af tusschen 5000 en 6000 voet.