zwitsersch godgeleerde (prot.), geb. 4 Maart 1801 te Bazel, studeerde te Bonn en te Berlijn, geraakte onder den invloed van Schleiermacher, habiliteerde zich in 1823 te Bazel, werd hier in 1828 hoogieeraar en overl. 7 Juni 1874. H. was een der ijverigste vertegenwoordigers der z.g. bemiddelingstheologie.
Van zijn geschriften moeten vermeld: Encyklopädie und Methodologie der theol. Wissenschaften (Lpz. 1833, 12de dr., door Reischle, 1889), Lehrbuch der Dogmengeschichte (2 dln., 6de dr., door Benrath, 1888), Leitfaden zum christl. Beligionsunterricht an hohem Bildungsanstalten (1850), Vorlesungen über die Kirchengeschichte von der ältesten Zeit bis zum 19. Jahrh. (7 dln., 1868— 72), Kritische Geschichte der Entstehung und der Schicksale der ersten Baseler Konfession (Bazel 1827), M. L. de Wette (Lpz. 1850), Johann Okolampad und Oswald Myconius (Elberf. 1859, in zijn verzamelwerk: ,,Leben und ausgewählte Schriften der Väter und Begründer der reform. Kirche”), Die theol.
Schule Basels und ihre Lehrer von Stiftung der Hochschule 1460 bis zu De Weites Tod 1849 (Bazel 1860). Sedert 1845 (na 1860 in gemeenschap met Finster) gaf hij het „Kirchenblatt für der reform. Schweiz” uit.
