Gepubliceerd op 20-01-2021

Karl friedrich wilhelm claus

betekenis & definitie

Duitsch zoöloog, geb. 2 Jan. 1835 te Cassel, werd in 1863 hoogleeraar te Marburg, in 1870 te Göttingen, in 1873 te Weenen, werd ook belast met de leiding van het op te richten zoölogisch station te Triest, werd in 1885 lid der keizerlijke academie, legde in 1896 zijn ambt als hoogleeraar te Weenen neder en I overl. 18 Jan. 1899; hij hield zich vooral j bezig met de ongewervelde dieren, in het bizonder met de schaaldieren en de neteldieren; de resultaten zijner onderzoekingen werden door hem deels in vaktijdschriften, deels in afzonderlijke werken bekend gemaakt; onder deze laatste zijn te noemen: Die frei lebenden Copepoden (1863), Untersuchungen zur Erforschung der genealog. Grundlage des Krustaceensystems (1876), Untersuchungen über die Organisation und Entwicklung der Medusen (1883), Grundzüge der Zoologie (4de druk 1879), Lehrbuch der Zoologie (5d« druk 1890), enz. C. behoort tot de ijverigste vertegenwoordigers van de descendentie-leer, doch tot de bestrijders van de uiterste, door Haeckel vertegenwoordigde richting van het Darwinisme, gelijk hij ook in zijn kleinere geschriften als: Lamarck als Begründer der Descendenzlehre (Weenen 1888) en Ueber die Wertschätzung der natürlichen Zuchtwahl (1888) tegen Nägelis en Weismanns opvattingen te velde trekt.

< >