(Cadmus) in de grieksche mythologie zoon van den phenicischen koning Agenor en van Telephassa, broeder van de door Zeus in de gedaante van een stier ontvoerde Europa. Uitgezonden om haar op te sporen, kwam hij te Delphi, waar hij het orakel raadpleegde.
Hier ontving hij het bevel een koe, welke hij zou ontmoeten, te volgen en op de plaats, waar deze zich zou neerleggen, een stad te stichten. In Phocis vindt hij de koe, die hem naar Beotië (Boiotia, letterlijk: land der koe) voert, waar hij den burcht Cadmea (gr. Kadmeia, zie ald.) — Thebe — sticht. Vooraf echter wilde hij, op aanwijzing van het orakel, de koe offeren en zond zijn makkers uit om water te halen. Toen dezen daarop door een, de bron bewakenden draak van den god Ares (Mars) gedood werden, versloeg hij den draak en zaaide, op raad van Athena (Minerva) diens tanden; weldra groeiden uit dat zaad gewapende mannen (Sparten, van gr. speiro, zaaien), die elkander begonnen te bestrijden en tot op vijf na doodden. Deze vijf hielpen nu K. bij het stichten der nieuwe stad en werden de stamvaders van de adellijke geslachten der Thebanen.
Tot boetedoening voor het dooden van den draak moest K. evenwel acht jaren Ares dienen, na afloop waarvan hij Harmonia (zie ald.) tot gemalin kreeg, die hem een viertal, in de mythologie beroemde dochters schonk, Semele, Ino, Autonoë 'en Agave, en een zoon Polydorus. Hij zelf zou later, na een jammerlijk leven, met zijn gemalin Thebe verlaten hebben en heerscher over Illyrië geworden zijn. Eindelijk werden zij beiden door Zeus in slangen veranderd en in de elyseesche velden opgenomen.Oorspronkelijk was K. een beotische heros, de beheerscher van den burcht van Thebe, gelijk de Sparten vertegenwoordigers van den inheemschen adel. In lateren tijd ontstond de legende van een uit Phenicië afkomstigen K., die een vreemden ©eredienst ingesteld, het letterschrift, het bewerken van metaal, in het algemeen een hoogere beschaving ingevoerd zou hebben.
