romeinsche keizerin, van nederige afkomst maar ongemeene schoonheid, wist keizer Valentinianus I (364—375) zoozeer te boeien dat hij haar huwde; onder diens zoon en opvolger Gratianus, trad zij op als ijverige beschermster der Arianen. Toen zij na den dood van haar stiefzoon Gratianus, die in 383 vermoord werd, terwijl diens broeder en opvolger Valentinianus II pas 13 jaar oud was, als oppervoogdes aan de regeering kwam, trachtte zij het Arianisme op alle mogelijke wijzen te bevorderen.
In het begin van 386 vaardigde J. een bloedige wet uit ten gunste der aanhangers van de geloofsbelijdenis van Rimini, waardoor de latijnsche kerk ten zeerste getroffen werd; van een rechtstreeksche vervolging is echter niets bekend dan te Milaan tegenover den h. Ambrosius. In 387 vluchtte J. met haar zoon voor den inval van Maximus naar Aquileia en vandaar naar Thessalonice tot den oost-romeinschen keizer. J. overleed in 388 en met haar dood hield de begunstiging der Arianen op.