(lat.) een door Gn. Flavius, een schrijver van Appius Claudius, in 312 vóór Chr. gepubliceerde (doch niet bewaard gebleven) verzameling van formulieren over de oude romeinsche wijzen van aanklagen (procesvoering), welke hij aan Claudius ontvreemd zou hebben.
Dit werd door de patriciërs als verraad tegenover het college der pontifices (priesters), die hun rechtswetenschap als een geheim bewaarden, beschouwd, maar door de plebejers, die Flavius daarom tot volkstribuun kozen, als een zegen voor het volk.