Gepubliceerd op 29-01-2021

Jules françois camille ferry

betekenis & definitie

Fransch staatsman, geb. 5 April 1832 te Saint-Dié, vestigde zich in 1851 te Parijs als advokaat, werd in 1865 mede-redacteur v/d „Temps”, en zag zich in 1869 in een der parijsche districten tot afgevaardigde gekozen, als hoedanig hij zich bij de linkerzijde voegde; 4 Sept. 1870 lid van de regeering der nationale verdediging geworden, werd hij bij den opstand der commune van 31 Oct. 1870 gevangengezet, doch door de nationale garde in vrijheid gesteld en 15 Nov. in de plaats van Etienne Arago tot chef der centrale mairie van Parijs, en 24 Mei 1871 door Thiers tot prefect van het Seine-departement benoemd; 15 Mei 1872 tot franseh gezant te Athene aangesteld, legde hij dezen post bij het aftreden van Thiers (1873) neer, hernam, in Frankrijk teruggekeerd, zijn zetel in de kamer, begon weldra als leider der republikeinen op te treden, en kreeg in het op 4 Febr. 1879 gevormde ministerie-Waddington de portefeuille van onderwijs ; weldra diende hij nu twee wetsontwerpen in, beiden gericht tegen den invloed der congregaties op het hooger onderwijs. Ook na het aftreden van Waddington in het ministerie-Freycinet (Dec. 1879) zijn portefeuille behoudende, aanvaardde hij in Sept. 1880 zelf het ministerpresidentschap : zijn kabinet viel in Nov. 1881, na den grond te hebben gelegd voor een expansie-politiek, die in vervolg van tijd tot verschillende koloniale oorlogen en allerlei veroveringen leidde (Tunis, Tonkin, Madagaskar). Na den val van Gambetta kreeg F. in Jan. 1882 onder Freycinet weer het beheer v/h onderwijs, en werd na het aftreden der snel op elkander volgende ministeriën Freycinet, Duclerc en Fallières, en nadat door een proclamatie van prins Jérome Napoléon de pretendentenkwestie urgent was geworden, weer minister-president (Febr. 1883); hij vaardigde nu op grond der wet van 1834 een dekreet uit, waarbij alle in het leger dienende leden der pretendenten-familiën ontslagen werden : ontevreden over de nederlagen der fransche wapenen in Oost-Azië en over F.’s samengaan met Bismarck in het Kongovraagstuk, bracht de Kamer op de tijding van het incident van Lang-Son (1885), waar een fransche troepenmacht verslagen en tot den terugtocht gedwongen was, een votum van wantrouwen tegen F. uit, waarop deze zijn ontslag nam en Brisson een nieuw kabinet vormde. F. trad sinds op als de leider der gematigde republikeinen en gold bij onbevangenen als Frankrijk’s eerste staatsman; hij was een der eersten die een wezenlijk gevaar voor de republiek erkende in de persoonlijkheid van Boulanger, tegen wien hij in het jaar 1887 openlijk en met succes den strijd aanbond, waardoor hij zich niet slechts bij de eigenlijke boulangisten maar ook bij de toenmaals met deze verbonden radikalen zoo gehaat maakte, dat zij bij de presidentsverkiezing op het einde van dat jaar zijn kandidatuur ten felste bestreden en met opstand en burgeroorlog dreigden voor het geval hij gekozen mocht worden; om deze reden zelfs door vele zijner aanhangers verlaten, kreeg hij bij de eerste stemming (3 Dec. 1837) niettemin nog 212 stemmen, die echter bij de tweede stemming op zijn verzoek op Sadi Carnot overgingen; niet tevreden met F.'s nederlaag stuurden zijn vijanden een week later een gehuurden, half-ontoerekenbaren moordenaar, Aubertin geheeten, _ op hem af, die hem met een revolverschot licht verwondde ; zoo groot was de impopulariteit van den Tonkinees, gelijk men F. noemde, dat bij de algemeene verkiezingen van 1889 zelfs zijn eigen kiezers in zijn oud kiesdistrict het niet waagden op hem te stemmen en president Carnot hem geen portefeuille durfde aanbieden; in 1891 werd hij echter te Epinal in de Eerste Kamer (Senaat) gekozen, die hem 24 Februari 1893 tot haar president koos; hij stierf echter reeds 17 Maart van hetzelfde jaar; hij werd op staatskosten begraven ; in 1896 kreeg hij te Saint-Dié een standbeeld, in 1899 te Tunis een monument. Hij schreef: Le Tonkin et la mère-patrie (1890); Robiquet gaf zijn Discours et opiniom (6 dln. Parijs 1893—98) in het licht.

< >