Gepubliceerd op 23-02-2021

Jozef (bijbel)

betekenis & definitie

(hebr., beteekent volgens Gen. 30, 23: hij, d. i. God, heeft weggenomen, n.l. de smaadheid van Rachels kinderloosheid, of volgens Gen. 30, 24: hij voege toe, n.l. nog een anderen zoon) voorlaatste zoon van Jakob (zie ald.) en Rachel, werd volgens het verhaal van den bjjbel door zijn broeders, die hem benijdden omdat hij de meest geliefde zoon van zijn vader was, in een put geworpen en aan ismaëlietische kooplieden verkocht, en kwam vervolgens in dienst van Potifar, een hoveling van den egyptischen koning.

Omdat hij aan de verleiding van Potifars vrouw weerstond, geraakte hij in de gevangenis, werd wegens het uitleggen van een droom des konings tot eersten dienaar van het rijk verheven en wist door wijze voorzorgsmaatregelen de rampen van een zevenjarigen hongersnood te voorkomen. Van de hem verleende macht, de hoogste na die van den koning, maakte hij gebruik om aan zijn vader en zijn elf broeders, die hij naar Egypte deed komen, het land Gosen tot woonplaats te schenken; Jakob verleende daarentegen gelijk erfrecht met zijn eigen kinderen aan Manasse en Efraïm, de zonen van J. en Asnath (vulgaat Aseneth), dochter van Potifera (vulgaat Putiphare), overste (priester) van On (het latere Heliopolis).

< >