de uitvinder der photographie, in 1765 te Châlons-sur-Saône geb., nam als officier na 1789 deel aan de veldtochten in Italië, en wijdde zich daarna in zijn geboortestad met zijn broeder aan mechanische en chemische onderzoekingen. Sedert 1811 legde hij zich op de lithographie toe en kwam in 1813 op het denkbeeld afbeeldingen te verkrijgen met behulp van het zonlicht.
In 1824 kon hij de beelden der camera obscura reeds op zinken platen of glas fixeeren. In 1829 sloot hij een contract met Daguerre ter volmaking en verspreiding zijner uitvinding, doch stierf reeds in 1833. Later volmaakte Daguerre deze uitvinding, die naar hem daguerréotype (zie ald.) genoemd werd.Isidore N., de zoon des vorigen, handhaafde de eer der uitvinding voor zijn vader in het werk: Post tenebras lux. Historique de la découverte improprement nommée Daguerréotypie (1841). Later, omstreeks 1847, verwierf zich een neef des uitvinders, Claude Marie François N. de Saint-Victor, geb. in 1805 te St.-Cyr bij Châlons, groote verdienste omtrent de verdere volmaking der photographie, vooral door de uitvinding der héliochromie en heliographie. Hij schreef: Traité pratique de gravure héliographique (1856) en overl. 1870 te Parijs.