Gepubliceerd op 14-03-2021

Joost van vondel

betekenis & definitie

(of van den) de hoofdfiguur van de gulden eeuw der nederl. letterkunde en Nederlands grootste treurspeldichter, geb. te Keulen 17 Nov. 1587, uit antwerpsche ouders (zijn vader was doopsgezind, zijn moeder kath.), kwam op 11-j. leeftijd met zijn ouders te Amsterdam, waar zijn vader in de Warmoesstraat een kousenwinkel opzette, dien V. bij den dood zijns vaders in 1608 overnam. V., die reeds als kind een buitengewonen dichtersaanleg had geopenbaard, kwam hier in aanraking met rederijkers en legde zich meer en meer op' de letteren toe, en leerde verschillende talen aan (fr., lat., grieksch), terwijl zijn vrouw, Maaiken of Maria de Wolf, den winkel beheerde.

In 1612 verscheen het eerste groote werk, het nog zeer gebrekkige Pascha ofte de Verlossinghe der kinderen Israels uit Egypte, in 1617 de Waranda der Dieren en in 1620 De Hehlen Gods, het treurspel Jeruzalem Verwoest, De Heerlijkheid van Salomo enz. Zijn meesterlijke Palamedes (1625), waarin hij kennelijk den persoon van Oldenbarneveld voorstelde, de handelingen van prins Maurits gispte en de partij der Remonstranten koos, verwekte groote ergernis, zoodat V. het geraden achtte zich eenigen tijd schuil te houden. Door de voorspraak van invloedrijke vrienden, vooral van mevr. van Vlooswijk, weigerde de Amsterdamsche regeering hem uit te leveren en V. kwam met een boete van 300 gulden vrij. Na eenigen tijd aan zwaarmoedigheid te hebben geleden, schreef V. omstr. 1627 een aantal Hekeldichten (Het hanekot, Heintje de Vos en and.), waartoe de onverdraagzaamheid en heerschzucht der kerkelijken hem prikkelden. Ook dichtte hij toen en later onderscheidene schoone Lierzangen, z. a. Amsterdam’s welkomstgroet aan F reder ik Hendrik (1628), Huig de Groot/s verlossing (1631), De Èoomsche lier enz. Een reis naar Denemarken en Zweden (1628), op welke hij vooral te Gotenburg eervol ontvangen werd, gaf hem aanleiding tot het gedicht: Tot tol van sijne Majesteit van Zweden enz., later onder den titel Orakel in zijne Klinkdichten opgenomen.

In 1630 vervaardigde V. weder onderscheidene hekeldichten; het Harpoen tegen de kerkdijken, de Roskam tegen onderscheidene leden der regeering en in 1631 de Gruwel der verwoesting tegen de leer der verwerping. Een heldendicht op Constanten den Gr. bleef onvoltooid. In 1633 stierf zijn zoontje Constantijn, op wien hij het liefelijk gedicht Kinder-lijk vervaardigde. Het treurspel Messalina, waarvan de Amsterdamsche regeering de opvoering verbood, omdat men meende dat het toespeling op vorstelijke personen bevatte, werd door V. verbrand. Bij de inwijding van den nieuwen stadsschouwburg, 4 Jan. 1638, werd zijn beroemd treurspel Gijsbrecht vam Amstel, opzettelijk daarvoor vervaardigd, opgevoerd, gelijk nog telken jare op oudejaarsdag plaats heeft. Hierop volgden zijn treurspelen Elektra, de j Maagden, de Gebroeders, Jozef in Dotium, Jozef in Egypte, Peter en Pauw els. De omgang met zijn dochter Anna, die te Keulen 1 bij hare grootmoeder in het kath. geloof was | grootgebracht en sedert den dood van V.’s | vrouw, in 1635, het huishouden van Y. be; stuurde, bovenal echter de twisten tusschen de protestantsche gezindheden deden V. omstr. 1640 tot de kath. kerk overgaan.

Tot het tijdperk na VJs overgang belmoren o. a. zijn uitvoerig leerdicht Altaargeheimenissen (1645), opgedragen aan den aartsbisschop van Mechelen, zijn lierzang Eeuwgetij der Heilige Stede te Amsterdam (1645) ter eere van het hostiewonder van 1345, en zijn treurspel Maria Stuart of Gemartelde Majesteit (1646), waarin de schotsehe vorstin als een toonbeeld van vroomheid en deugd wordt voorgesteld. Bij de viering van den Munsterschen vrede (Juni 1648) werd zijn landspel Leeuwendalers te Amsterdam opgevoerd. Hierop volgden zijn treurspel Salomo (1649), menig hekeldicht na den aanslag van prins Willem II op Amsterdam in 1650, de treurspelen Lucifer (1654), V.’s meesterstuk, dat een geweldigen opgang maakte, Salmonms (1656), Jeftha of Offerbelofte (1659), Samson of heilige wraak (1660), Honing David in ballingschap (1660), Honing David hersteld (1660), Adonias of rampzalige kroonzucht (1661), Johannes de boetgezant (1662), Batavische gebroeders of onderdrukte vrijheid (1662), Faëton of roekelooze stoutheid (1663), Adam in ballingschap of aller treurspelen treurspel (1664), Zungchin of de ondergang der Sineesche heerschappije (1666), Noach of de ondergang der eerste wereld (1667), verder naar Sophocles Honing Oedipus (1660) en Hercules (1668) en naar Euripides Ifigenie in Tauren (1666) en De Feniciaansche (1688); verder vele lyrische en andere gedichten: Inwijding van het Amsterd. stadhuis (1655), Publ. Virg. Maro's werken (1660), Bespiegelingen van God en Godsdienst (1661), De heerlijkheid der kerke (1663), P. Ovidius Naso’s Herscheppingen (1670) enz. Door het loszinnig gedrag van zijn zoon Joost, die sedert 1650 den kousenwinkel beheerde, geraakte V. in moeilijke omstandigheden.

Door voorspraak, vooral van de burgemeestersvrouw Anna van Hoorn, werd hij in 1658 suppoost bij de bank van leening op een jaarwedde van f 650, uit welke betrekking hij, met behoud der jaarwedde, in 1668 ontslagen werd. V. overl. te Amsterdam, 5 Febr. 1679, en werd in de Nieuwe kerk begraven. De oud-burgemeester Six liet 3 jaar later een latijnsch tijdvers op zijn grafzerk beitelen; in 1772 richtte een Amsterd. kunstgenootschap een zwart en wit marmeren gedenkteeken bij zijn graf op. In 1867 is te Amsterdam een standbeeld voor hem opgericht, in het naar hem genoemde Vondelpark. Mr. J. van Lennep heeft een prachtuitgave van V.’s werken het licht doen zien (Amst. 1850 vlg.), Dr. J. van Vloten een volksuitgave met aanteekeningen (1864 en ’66, 2 dln.).V. heeft ongeveer alle dichtsoorten beoefend en daarin uitgemunt. In navolging van de Grieken voerde hij in zijn 32 drama’s de reien en koren in, waardoor ze een lyrisch-dramatischen vorm hebben, terwijl groote gedeelten, die meer verhalen en beschrijven dan handeling voorstellen, een episch karakter dragen; daardoor zijn de treurspelen van V. minder geschikt voor opvoering, meer geëigend voor lezing. De meeste nederl. letterkundigen van naam hebben over V. geschreven.

< >