engelsch philosoof en staathuishoudkundige, zoon van den vorige, geboren 20 Mei 1806 te Londen, werd door zijn vader opgevoed, dien hij naderhand in diens ambt bij de Oostindische Compagnie opvolgde. Van 1835—40 voerde hij de redactie der vereenigde „London and Westminster ReviewV Zijn ambt bij de Compagnie legde hij in 1858 neer; van 1865—68 was hij liberaal lid van het Lagerhuis voor Westminster; hij overleed op een reis 8 Mei 1873 te Avignon.
Als scherpzinn. philos. maakte M. zich door het System of logic, ratiocinative and inductive (2 dln., Londen 1843, en meerm.) bekend, waarop de Principles of political economy’ (2 dln., ald. 1848, en meerm.) volgden. In dit werk gaat M. op de sociale vraagstukken dieper in, dan zijn voorgangers Smith, Say en Ricardo voor noodig achtten. In de Examination of Sir TL. Hamilton’s philosophy (ald. 1865, en meerm.) spreekt hij zich tegen de metaphysische leerstellingen van Hamilton uit, terwijl hij in de bestrijding der duitsche transcendentaal-philosophie met hem instemt. Een scherpe critiek der positivistische philosophie leverde hij in zijn werk Auguste Comte and positivism (ald. 1865, en meerm.). Van zijn staatkundige werken dienen vooral de Thoughts on parliamentary reform (ald. 1859) genoemd te worden, waarin hij opkomt voor de uitbreiding van het kiesrecht tot het vrouwelijk geslacht, evenals de verhandelingen Considerations on representative government (ald. 1861, en meerm.) en On liberty (1859).
M. was een ijverig voorstander der burgerlijke, maatschappelijke en staatkundige rechten der vrouw; zijn meeningen daaromtrent legde hij neer in The subjection of women (ald. 1869, en meerm.). Zijn kleinere geschriften verzamelde hij in Dissertations and discussions (3 dln., ald. 1859—67; 2de dr., 4 dln., ald. 1875). Uit zijn nalatenschap werden uitgegeven zijn Autobiography (ald. 1873) en de philosophische verhandelingen: Nature, the utility of religion, and theism (ald. 1874, en meerm.). Het philosophisch standpunt van M. bestaat eenerzijds in energieke bestrijding van het apriorisme en de metaphysica, anderzijds in zoo consequent mogelijke doorvoering van de grondstellingen der associatiepsychologie (volgens welke de geheele samenhang van het menschelijk denken op de associatie van elementaire voorstellingsbeelden berust) en der inductie. In zijn logica tracht hij te bewijzen dat de inductieve methode steeds voor ieder gebied van het menschelijk weten geldt: syllogisme en wiskunde, zelfs de idee eener algemeene wettelijkheid der natuur berusten op ervaring en inductie; ook op het gebied van de wetenschappen des geestes is de inductieve methode de eenig juiste.