engelsch geschiedschrijver, geb. te Winchester 1771, overl. te Hornby 1851, werd in 1795 priester gewijd, was professor in de wijsbegeerte aan het college te Crooklall bij Durham, dan (1808) aan dat van Ushan en wijdde sedert 1811 zich geheel aan zijn herderlijke plichten van pastoor te Hornby en aan de studie der geschiedenis. In 1817 toog hij naar Rome om er met toestemming van kardinaal Gonsalvi alle archieven der vaticaansche bibliotheek te doorzoeken, en ontving van paus Pius YII het doctorsdiploma in de. godgeleerdheid en de beide rechten; in 1822 werd hij tot lid der „Academia Cattolica” te Rome en in 1824 van het koninklijk genootschap voor wetenschappen te Londen benoemd.
Zijn voornaamste werken zijn: Oudheden der Angel-Saksischc kerk (1806), Een verzameling tractaten betreffende eenige onderwerpen welke in verband staan tot de principes der Katholieken in burgerlijke en godsdienstige zaken (1829), Geschiedenis van Engeland van den eersten inval der Romeinen af, welke loopt tot 1688 (1830).