de leden eener geestelijke orde, wier patroon de heilige Johannes de Dooper was. De oorsprong dezer orde moet gezocht worden in een der hospitalen, ter verpleging van westersche pelgrims te Jeruzalem door GregoriuiS den Grooten omstreeks het einde der 6die eeuw gesticht en weder opgericht door Karel den Grooten, die bediend werden door monniken.
Aan het hoofd van dit, in de nabijheid van het H. Graf liggend hospitaal stond, bij de aankomst van Godfried van Bouillon, als procurator zekere Gerard uit Provence, die na de verovering van Jeruzalem (1099) met zijn metgezellen een anderen regel aannam; zijn opvolger, Raymond Du Puy (de Podio, 1120—1160), die het eerst den titel van meester aannam, maakte de instelling tot een geestelijke, aan het verplegen van zieken en armen gewijde ridderorde.De leden daarvan, in drie klassen verdeeld: ridders, priesters en dienende broeders, werden Hospitaalbroeders of, naar hun patroon (den H. Johannes den Dooper) Johanniters genoemd (milites hospitalis S. Joannis Hierosolymitani). Reeds in 1113 onderhield deze congregatie verschillende afhankelijke armenhuizen in Syrië en Europa, en weldra kreeg zij ook tal van privileges. Een gedeelte der broeders scheidde zich, uit ontevredenheid over de nieuwe inrichting, van de orde af, wijdde zich uitsluitend aan de ziekenverpleging en noemde zich Orde van den h. Lazarus; deze werd door Lodewijk IX in Frankrijk overgeplant; na opheffing dezer Lazaristen kwamen hun bezittingen aan de J.
Het meerendeel der ridderlijke broeders bleef echter bij Raimond. Koning Boudewijn II nam reeds hun aanbod, om aan den oorlog deel te nemen, aan, waartoe de patriarch verlof gaf. Op de ridders, van wie weldra een vorstelijke, grafelijke, baronnen- of minstens een zuiver ridderlijke afkomst gevergd werd, rustte de plicht de pelgrims te begeleiden, doch zoodra de wapens waren afgelegd, keerden zij tot hun oudsten plicht, de ziekenverpleging, terug. De priesters verrichtten godsdienstige functies; de dienende broeders, onderscheiden in wapen- en handwerkbroeders, verpleegden zieken in het hospitaal en verrichtten nog andere, hun door de ridders opgelegde diensten. De rijke inkomsten der orde veroorloofden haar weldra groote benden krijgsknechten te onderhouden.
Aan het hoofd der orde stond een meester (sedert 1268 grootmeester), terwijl de wetgevende macht uitgeoefend werd door het generaal kapittel, dat alle vijf jaren moest bijeenkomen. De uitvoerende macht berustte bij den grootmeester en zijn raad, bestaande uit de 8 grootambtenaren. De orde legde voortdurend buitengewone proeven van dapperheid af; een ridder, die voor den vijand vluchtte, verloor het ordekruis en zijn rang, en wie in gevangenschap geraakte werd evenmin als bij de Tempeliers (zie ald.) vrijgekocht. De verdiensten der orde werden erkend en herhaaldelijk beloond. Een zijtak der J. was de door Alfonsus I van Aragon en Navarra in 1120 gestichte orde van het H. Graf, ter bescherming der grenzen tegen de Mooren.
De stijgende rijkdom van de orde der J. was de oorzaak van haar verval. Bij de verovering van Jeruzalem door Saladijn (2 Oct. 1187) viel ook het Johanniter-hospitaal in zijn handen; daarop verlegde de orde haar zetel naar Ptolemaïs en, toen een eeuw later (1285) ook dit verloren ging, naar Cyprus, waar de koning van dit eiland de stad Limisso voor de J. inruimde. Als eenige schadeloosstelling voor de geleden verliezen in Palestina voegde in 1300 paus Bonifacius VIII de beroemde abdij der H. Drievuldigheid in Venosa in het Napolitaansche bij de bezittingen der orde, en markgraaf Hendrik van Hochberg uit het badensche huis schonk haar omstreeks dien tijd Heitersheim, waar sedert de hoofdzetel der orde in Duitschland was. Limisso behielden de J. slechts 18 jaren, tot zij in 1309 Rhodus veroverden en hier hun hoofdzetel opsloegen, waarom zij ook Ridders van Rhodus genoemd werden. Omstreeks dien tijd werd de orde der Tempeliers opgeheven, wier bezittingen grootendeels aan de J. vervielen.
Op Rhodus moesten zij herhaaldelijk hevigen strijd voeren tegen de Turken, totdat grootmeester Philips de Villiers de 1’Isle Adam eindelijk verplicht was 24 Dec. 1522 Rhodus aan Soliman II over te geven. In 1530 kregen zij van Karel V o. m. het eiland Malta; van toen af werden zij ook Maltezer ridders genoemd. Grootmeester Jean de Lavalette (sedert 1557) bouwde de hoofdstad en vesting Lavalette. Tengevolge der Reformatie verloren zij hun bezittingen in Engeland, de Nederlanden en Scandinavië; die in Frankrijk met de Revolutie. Toen Napoleon Bonaparte op zijn tocht naar Egypte Malta aanviel, capituleerde grootmeester Hompesch (zie ald.) 12 Juni 1798. In Sept. 1800 werd Malta door de Engelschen veroverd, die het, ondanks het bij den vrede van Amiens bepaalde, in hun bezit gehouden hebben.
Na den afstand van Hompesch werd Paul I van Rusland 16 Dec. 1798 tot grootmeester gekozen. Door Leo XIII werd 28 Maart 1879 de grootmeester-plaatsvervanger (sedert 1872) Giovanni Battista Ceschi a Santa Croce weer tot grootmeester verheven. De orde, die zich als souverein beschouwt, heeft een gezantschap bij het keizerlijk hof te Weenen. Zie voorts ook het artikel Balije.