Gepubliceerd op 17-02-2021

Johannes ter gouw

betekenis & definitie

nederl. geschiedkundige, geb. 16 Dec. 1814 te Amsterdam, werd 1843 hoofd eener stads-tusschenschcol aldaar, nam in 1866 ontslag, wijdde zich geheel aan geschiedkundige nasporingen, en overl. 9 Jan. 1894 te Hilversum. Voornaamste werken: Beknopt historisch overzicht der nationale schoolwetgeving (Amst. 1862), De eerste April (1864), Studiën over zegel- en wapenkunde (1865), De Gilden.

Eene bijdrage tot de geschiedenis van ons volksleven (1866), Amsterdam. Oorsprong en afleiding van de namen der grachten enz. (1858, onder den schuilnaam Aurelius), Eene wandeling door Amsterdam in het midden der 17e eeuiv (1859), Gijshrecht van Aemstel en de opkomst van Amsterdam (1861), Amstelodamiana (3de druk 1873), Geschiedenis van Amsterdam (1879 v. v., zijn hoofdwerk), Auray een geïllustreerd boek voor jongelui (Haarl. 1873); verder met van Lennep: De uithangteekens (2 dln., Amst. 1867), met vervolg: Het boek der opschriften (1868) en De volksvermaken (bewerkt door G. alleen, 1870); voorts novellen en gedichten in almanakken, tijdschriften, jaarboekjes enz., opstellen over wapen-, oudheidkunde en geschiedenis in „Nijhoffs Bijdragen”, „Dietsche Warande” enz.; ook redigeerde hij jaargangen 3—6 van „De Oude Tijd” (Haarl. 1872—74).

< >