Gepubliceerd op 18-03-2021

Johannes snoer

betekenis & definitie

nederl. toonkunstenaar, geb. 28 Juni 1868 te Amsterdam; werd in 1880 als 2de harpist aan ’t Parkorkest te Amsterdam verbonden, was 3 jaar werkzaam aan Wedemeijers Orkestvereniging als harpist en als solo-violoncellist, kwam in 1888 bij het Concertgebouw en maakte van 1889—94 als harpist deel uit van het Harmonie-orkest te Groningen, is sinds 1894 harpist van het Gewandhaus te Leipzig. Sedert 1902 ook werkzaam bij de opvoeringen te Bayreuth als 1ste harpist.

Een aanzoek van de Hof-opera’s te Weenen en te Berlijn, beide als 1ste harpist, werd niet aangenomen. S. is componist voor zijn instrument en schreef studiewerken, w.o.: Die Harfe als Orchester-Instrument.

Snoer zonder eind

Koord, riem of snaar, waarvan de einden aaneengehecht zijn, dienend om de beweging van een as op eene andere as over te brengen, hetzij met dezelfde of met ’n andere omwentelingssnelheid. In ’t eerste geval moet ’t S. loopen op schijven, die gelijken diameter hebben, in het tweede geval moet die as de kleinste schijf dragen, waarvan de omwentelingssnelheid het grootste moet wezen.

< >