Jr. nederlandsch dichter en schrijver, geb. 2 Juli 1876 te Dordrecht, was boek- en kunsthandelaar te Rotterdam, Den Haag en sedert 1832 te Amsterdam, en oefende als uitgever en als raadsman van jonge letterkundigen grooten invloed uit, hij overl. 9 Juni 1844. Voornaamste geschriften: poëzie: Bonaparte en de algemeene vrede (twee dichtstukken, met B.
Nieuwenhuijzen, ’s-Hage 1801), De onsterfelijkheid der ziel (dithyrambe, naar het Fransen van J. Delille, ’s-Hage 1803), Het mededogen (in vier zangen, naar het Fransch van J. Delille, ’s-Hage 1804), Socrates in den tempel van Aglaura (naar het Fransch van Renouard, ’s-Hage 1804), Hollands watersnood van den jare 1809 (’s-Hage 1809), Voor opgeruimden van geest (’s-Hage 1813), Hugo van ’t Woud (in vier zangen, ’s-Hage 1813), De moederliefde (in vier zangen, ’s-Hage 1819), Gedichten (2 dln., ’s-Hage 1824), De lof der Belgische vrijheid (Amst. 1831), enz.; proza: Balthazar Knoopius (roman, ’s-Hage 1813), Lofrede op Rembrandt (Amst. 1841), Gedachten van M. Claudius (verzameld uit zijne werken, Amst. 1836), Stalen van geestigen schrijfstijl (Amst. 1839), De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldh., graveurs en bouwm. (van het begin der 15de eeuw tot heden, uitgeg. door C. H. Immerzeel en C. Immerzeel, 3 dln., Amsterd. 1842, ’43), enz.