nederl. kruidkundige, in 1816 geb., was doctor in de medicijnen te Leiden, maar legde zich vooral toe op de botanie. Door zijn werk Musci frondosi inedüe Archipelagi Indici, in 1840 met F.
Dozy uitgegeven, kreeg hij een europ. vermaardheid. Het was het eerste stuk van een groot werk over de minder bekende mossen, die op Java, Borneo, Sumatra, Amboina en Japan aangetroffen worden, dat evenwel niet verder werd voortgezet, omdat de schrijvers hun arbeid over alle mossen die in den Indischen Archipel voorkomen, wilden uitstrekken. Een gedeelte van deze veelomvattende taak zag in 1851 het licht, onder den titel van Bryologia Javanica etc. M. overl. in 1854.