Gepubliceerd op 17-02-2021

Johannes gutenberg

betekenis & definitie

(of Henne (Henchin) Gensfleisch van Sorgenloch, genaamd zum G.) door velen gehouden voor den uitvinder der boekdrukkunst, werd omstreeks 1397 te Mainz geboren als zoon van den patriciër Friele (Frilo) Gensfleisch en Elfe Wyrichin zum Gutenberg. De naam zijner moeder ging op G. over, eerst als bijnaam, later als eigenlijke naam.

Hij overl. omstreeks 1468 te Mainz. In 1434 woonde hij te Straatsburg, waar zijn ouders zich eenige jaren te voren gevestigd hadden. In 1437 of kort daarna huwde hij waarschijnlijk met een zekere Anna (Ennele) zur Isernen Thüre. Hij hield zich destijds en wellicht reeds iets vroeger bezig met allerlei, deels in ’t geheim uitgeoefende kunsten, waarbij hij met groote omzichtigheid te werk ging. Een kijk op zijn toenmalige werkzaamheid geven de in de 18de eeuw gevonden en openbaar gemaakte stukken uit het proces van zekeren Jürg Dritzehn tegen G. gevoerd in 1439. Uit de verklaringen der getuigen in dat proces blijkt dat er bij den gemeenschappelijken arbeid van G. en Dritzehn kwestie was van een pers met losse deelen; ook wordt er meermalen melding gemaakt van metalen, die bij het lettergieten behooren.

G. treedt daarbij op als de eenige leidende persoon. In 1444 schijnt hij Straatsburg verlaten en zich weder naar zijn vaderstad begeven te hebben. In verband.met G.’s vertrek uit Straatsburg staan wellicht de in dat jaar vallende eerste proeven van boekdrukkunst van zekeren Procopius Waldvogel (zie ald.) in Avignon; ook het bericht dat Joh. Mentelin in datzelfde jaar te Straatsburg is beginnen te drukken, moet wellicht op deze wijze worden verklaard. Te Mainz, waar G. zich in ieder geval in 1448 bevond, hield hij zich voorzeker zonder ophouden bezig met drukken. De middelen evenwel om op grooter schaal met zijn proeven voort te gaan, vond hij eerst omstreeks het begin van 1450, door de hulp van een welgezeten burger van Mainz, Joh.

Fust (zie ald.). Met deze sloot hij schriftelijk compagnieschap, zooals de uitdrukking luidt „het werk der boeken” betreffende, waarbij Fust zich verbond aan G. 800 florijnen te ieenen tegen 6 procent en bovendien nog tot aanzienlijke jaarlijksche bijdragen, terwijl G. de verplichting op zich nam de gereedschappen te vervaardigen, welke Fust ten onderpand zouden strekken, ’t Is bijna zoo goed als zeker dat dit contract den 42-regeligen bijbel betrof, tot welks voorbereiding Fust nog meer geld moest bijdragen. Deze compagnieschap duurde echter niet lang. In 1455 (waarschijnlijk nadat de bijbel klaar was) ontbond Fust de overeenkomst, en bracht tegen G. een vordering in van 2020 florijnen, voor kapitaal met renten en interessen. Toen G. ten slotte veroordeeld werd tot betaling, kwam F. in bezit van het materieel voor genoemden bijbel. Ondertusschen had G., vermoedelijk met geld van een ander, nieuw materieel vervaardigd en was begonnen met het drukken van een tweeden bijbel (den 36-regeligen); materieel en bijbel kwamen later in bezit van Albrecht Pfister (zie ald.), die daarbij wel het nauwst betrokken zal zijn geweest.

Omstreeks denzelfden tijd vallen enkele kleinere drukwerken, met name de aflaatbrieven van 1454—55. De breuk met Fust had G. niet alleen financieel ten gronde gericht, maar hem daarenboven in Fust en diens schoonzoon Peter Schoeffer een concurrent bezorgd, die hem met kapitaal en werkkracht overtrof. Evenwel bracht hij met de hulp van den voornamen Mainzer theoloog en rechtsgeleerde dr. Koenraad Homery nogmaals nieuw materieel tot stand, waarmede het Catholicon van Johannes de Janua (1460) en enkele kleinere werkjes gedrukt werden. Duurzamen bloei echter bracht ook dit hem niet. De aartsbisschop van Mainz, Adolf van Nassau, verleende hem een hofprebende d.d. 18 Jan. 1465, waaraan nog verschillende inkomsten in natura verbonden waren.

Waarschijnlijk verhuisde G. toen met al zijn ■ have en goed naar het aartsbisschoppelijk hof te Eltville. Daar onderrichtte hij nog de broeders Bechtermüntze en Wigand Spiesz, die in 1466 en 1467 het iat.-duitsche woordenboek Ex quo vervaardigden met de typen van het Catholicon, in de boekdrukkunst. Kort daarop overleed G., einde 1467 of begin 1468. Op verschillende plaatsen zijn standbeelden voor G. opgericht; zoo b.v. te Mainz (1837, van Thorwaldsen), Straatsburg (1840), Frankfort a. M. (1858, 1822 vernieuwd), Weenen (1930), Maagdenburg (1901). In Juni 1901 werd te Mainz een Gutenberg-museum geopend en tegelijkertijd een Gutenberg-Vereeniging gesticht, die zich ten doel stelt de uitbreiding van het museum en de bevordering der geschiedvorsching ten opzichte van G. en de boekdrukkunst.G’s aanspraken op de eer van uitvinder te zijn der boekdrukkunst waren in de 15de eeuw zoo goed als onbetwist, doch werden in de 16de eeuw te Mainz ten gunste van Joh. Fust, te Straatsburg ten gunste van Joh. Mentelin verdrongen; in de laatste helft dier eeuw kwamen daarnaast nog de aanspraken van onzen landgenoot Laurens Janszoon Coster (zie ald.), welke thans nog de eenige zijn welke tegenover G. met succes verdedigd worden.

Uit de rijke literatuur over G. noemen wij als de belangrijkste werken: J. D. Köhler, Ehrenrettung Joh. G.’s (Leipz. 1741), Joh. Dan. Schoepfnn, Vindiciae Typographicae (Straatsb. 1760), C.

A. Schaab, Geschichte der Erfindung der Buchdruckerskunst durch Joh. Gensfleisch, genannt G. (3 dln., Mainz 1830—31), J. Wetter, Kritische Geschichte der Erfindung der Buchdruckerskunst durch Joh. G. (ald. 1836), A. von der Linde, G. Geschichte und Erdichtung, aus den Quellen nachgewiesen (Stuttg. 1878), J.

H. Hessels, Gutenberg: Was he the inventor of printing? (Lond. 1882), K. Dziatzko, Beiträge zur Gutenbergfrage (Berl. 1889), id., G.’s früheste Druckerpraxis (ald. 1890), Börckel, Gutenberg (Giessen 1897), id., G. und seine berühmtesten Nachfolger im ersten Jahrhundert der Typographie (Frankf. a. M. 1900), Stein (H. Nietschmann), Gutenberg (Halle 1898), Meisner & Luther, Die Erfindung der Buchdruckerskunst (Bielef. 1900), Zedier, GutenbergForschungen (Leipz. 1901). Bijzonder interessant is hetgeen mr.

Ch. Enschedé heeft bijgebracht tot de oplossing van het G.-vraagstuk: G.’s eerste drukwerk volgens O Ito Happ (Nieuwsbl. v. d. Boekh. 1902, nrs. 61—63), waarvan een fransche vertaling (door Henri Stein) is opgenomen in „Le Bibliographe moderne^ (1903, nrs. 1—2).

< >