Gepubliceerd op 23-02-2021

Johann heinrich lübeck

betekenis & definitie

toonkunstenaar, in 1798 bij Wezel geb., muntte als violist uit en vestigde zich, na te Danzig en Koningsbergen als orkestdirecteur werkzaam geweest te zijn, te Amsterdam, waar hij binnen korten tijd als concertmeester en leeraar naam maakte. Bij de oprichting der kon. muziekschool te ’s Gravenhage in 1827 werd hij aan het hoofd dezer instelling geplaatst en heeft aldaar, in die betrekking en als orkestdirecteur gedurende 40 jaar aan de toonkunst gearbeid, zoodat door zijn invloed de smaak voor muziek in Nederland krachtig bevorderd werd.

Zich geheel aan zijn betrekking wijdende, vond hij weinig gelegenheid zich in het openbaar te doen hooren; om dezelfde reden heeft hij, hoewel een goed componist, weinig gecomponeerd; zijn bekendste muziekwerken zijn: de ouverture met koor voor het eerste muziekfeest der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst (1834); een cantate bij het huwelijk van koning Willem III; een Psalm Gelobet sei Gott der PLerr enz. Hij overl. in 1865.

< >