Gepubliceerd op 20-01-2021

Johann august eberhard

betekenis & definitie

Duitsch philosoof, geb. 31 Aug. 1739 te Hallberstadt, studeerde te Halle in de theologie, was eenigen tijd predikant, werd in 1778 hoogleeraar in de philosophie te Halle, en overl. 6 Jan. 1809; zijn Neue Apologie des Sokrates {Berl. 1772—78, 2de druk 1788), waarin hij naar de grondstellingen van Wolff de rede tegen de strenggeloovige theologie in bescherming neemt, vond in en buiten Duitschland grooten bijval, evenals zijn Allgemeine Theorie des Denkens und Empfindens (Berl. 1776 en 1786); overigens oefende hij van het standpunt van Leibniz uit strenge kritiek uit op de Kantiaansche wijsbegeerte, vooral in de door hem geredigeerde tijdschriften „Phiios. Magazin“ (16 stukken, Halle 1788—92) en „Phiios. Archiv“ (2 dln., Halle 1702—95): verder schreef hij: Sittenlehre der Vernunft (1781), Vorbereitung zur natiirlichen Theologie (Halle 1781), Theorie der Schonen Kunste und Wissenschaften (1783), Allgemeine Geschichte der Philosophie (1788 en 1796), Handbuch der Aesthetik (4 dln., Halle 1803 - 05), Geist des Urchristentums (3 dln., Halle 1807—08), Versuch einer allgemeinen deutschen Synonymik (6 dln., Halle 1795—1802, voortgezet door Maasz, 12 dln., 1818—21, en door Gruber, 6 dln., 1826—30 ; 4de druk, 2 dln , Leip. 1853), Synonymisches Ilandwörterbuch der deutschen Sprache (Halle 1802, 15de druk Leipz. 1896).

< >