nederlandsch natuur- en scheikundige, geb. 1730 te Breda, vestigde zich aldaar als practiseerend geneesheer, ging in 1767 naar Engeland, waar hij een zoo goeden naam kreeg, dat Pringle, de voorzitter van de maatschappij van wetenschappen te Londen, hem aan Maria Theresia als arts aanbeval, om het keizerlijke gezin in te enten. I. begaf zich naar Weenen, waar hij van de keizerin een jaargeld van zes honderd gulden en den titel van keizerlijk lijfarts ontving.
Hij keerde later naar Nederland terug, doorreisde Frankrijk en Duitschland en vestigde zich eindelijk op Bowood, een buitenverblijf van den markies van Landsdowne, bij Londen, waar hij in 1799 overleed. Men heeft aan hem verscheidene schei- en natuurkundige ontdekkingen te danken. Zoo vond hij een nieuwen endiometer uit en nam het eerst de proef van de verbranding van het ijzer in zuurstof.