fransch kardinaal, geb. 26 Juni 1746 te Valréas (Venaissin), trad in den geestelijken stand, werd vervolgens gouverneur te Parijs, doch verschafte zich weldra door zijn welsprekendheid zoodanig aanzien dat hij koninklijk kabinetsprediker, prior van Lions en abt van Frenade werd. Als afgevaardigde der geestelijkheid van Péronne in 1789 in de nationale vergadering gekozen, toonde hij zich een tegenstander van Necker en der nieuwe staatstheorie.
Het verloop der revolutie dwong hem naar Rome uit te wijken. De paus benoemde hem 1794 tot bisschop van Nicea i. p. en 1798 tot kardinaal. Hierop begaf M. zich naar Venetië, Toscane, Rusland. Daar benoemde Lodewijk XVIII hem tot zijn gezant bij de Curie. Napoleon, wien M. een vleienden brief schreef, benoemde hem 1806 tot aalmoezenier bij zijn broeder Jérôme, 18101 tot aartsbisschop van Parijs; maar M. moest, daar de paus deze benoeming niet goedkeurde, na de Restauratie dezen zetel verlaten. Hij overl. 11 Mei 1817 in Rome, nadat hij een tijdlang gevangen gehouden en alleen tegen afstand van al zijn geestelijke waardigheden weer vrijgelaten was..
Tot zijn beste werken behoort zijn Essai sur Véloquence de la chaire (2 dln., Parijs 1810; nieuwe dr., 2 dln., ald. 1842). Zijn Œuvres choisies (5 dln., Parijs 1827) bevatten ook zijn redevoeringen in de nationale vergadering. Zijn Correspondance diplomatique et mémoires inédits verschenen 1891 te Lille in 2 dln.