(graaf) fransch staatsman, geb. 1753 te Rennes, was vóór de omwenteling aldaar professor in het kerkelijk recht, stemde voor de verbanning van Bodewijk XVI, werd onder het Directoire door 73 departementen in den raad der ouden gekozen, na 18 Brumaire lid van het wetgevend lichaam en in 1800 van den Senaat. Napoléon verhief hem tot graaf, hoewel hij het hoofd geweest was der zwakke oppositie tegen zijn streven naar de monarchie.
Na de restauratie werd hij tot pair en gedurende de 100 dagen tot president der Kamer benoemd, en bleef na de tweede restauratie als pair de constitutioneele rechten tegen de reactie en het fanatisme verdedigen. Hij overl. in 1827. Hij schreef o. a.: Appréciation du projet relatif aux trois concordats (1817), Constitutions de la nation française (2 dln., 1819), Le Vorganisation municipale en France (1821) en was de uitgever van de Hist. naturelle de la parole van Court de Gébelin (1816).Zijn tweede zoon, Victor Ambroise, vicomte L., in 1802 geb., was van 1837—48 lid van de Kamer der gedeputeerden, waar hij tot de linkerzijde behoorde en vooral de marine behartigde. In 1848 was hij lid der constituante, later van de legislative en van Jan.—Oct. 1819 minister van landbouw en handel. Bij den coup d’état van 2 Dec. 1851 werd hij gevangen genomen en naar Vincennes gebracnt. In 1863 trad hij 'weder in de législative als lid op en behoorde tot de oppositie.