Indisch staatsman, geb. te Den Haag, 23 Oct. 1789, trad in 1804 als kadet-surnumerair bij de marine in dienst, werd 1810 waarnemend secretaris van S. S.
Janssens, vergezelde deze naar Java, ging in 1811 in burgerlijken dienst over, bestudeerde de onder het engelsche tussehenbestuur ingevoerde hervormingen, keerde in 1821 naar Nederland terug, werkte mede aan het tot stand komen der Nederl. Handel-maatschappij, werd bij de oprichting van het ministerie voor Nationale nijverheid en Koloniën (1824) benoemd tot directeur der afdeeling Oost-Indische bezittingen eh; kreeg in 1825, toen het ministerie van Marine met het genoemde werd vereenigd, ook de leiding der West-Indische bezittingen , hij verleende zijn hulp bij de invoering van het cultuurstelsel, en toen gouverneur-generaal Van den Bosch naar Nederland terug wilde keeren, werd B. uitgenoodigd het bestuur uit diens handen over te nemen, hetgeen hij aanvaardde; hij trad van 23 Jan. 1833 af eenigen tijd op als vice-president der hooge regeering, vervulde als zoodanig de werkzaamheden van een luitenant-gouverneur-generaal, werd 2 Juli 1833 benoemd tot waarnemend gouverneurgeneraal en stond na het vertrek van Van den Bosch (2 Febr. 1834) geheel alleen aan het hoofd der Indische regeering. Zijn naam is mede aan het stelsel-Van den Bosch verbonden, terwijl hij op velerlei wijze de bezwaren daarvan zocht te matigen.Op zijn verlangen werd hij slechts tijdelijk aangesteld en hoofdzakelijk om een epvolger te installeeren; 29 Febr. 1836 legde hij het bewind neder in handen van generaal De Eerens, die sinds 5 Maart 1835 als luitenantgouverneur-generaal onder hekn gestaan had. Bij koninklijk besluit van 25 Dec. 1839, waarbij tegelijkertijd Van den Bosch op zijn verzoek eervol ontslag kreeg, werd B. benoemd tot minister van koloniën ad interim; op 21 Juli 1840 volgde zijn benoeming tot minister van marine en koloniën; en na de afscheiding van marine van koloniën, Oct. 1841, bleef hij minister van koloniën, als hoedanig hij halstarrig vasthield aan het beginsel van den eenhoofdigen regeeringsvorm en zijne consequentie; hij nam vele belangrijke maatregelen 15 Maart 1845 diende het ministerie waartoe B. behoorde zijn ontslag in ; in 1850 werd B. door Rotterdam gekozen voor de Tweede Kamer; toen Duymaer van Twist dat jaar benoemd werd tot gouverneurgeneraal van Indië bood B aan dezen te vergezellen teneinde hem behulpzaam te zijn; dit voorstel werd echter- afgewezen. Hij bleef tot 1858 kamerlid, en overleed 27 Juni 1859. Hij is oprichter van het koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Delft (thans te Den Haag); ook was hij voorzitter van de commissie voor de emancipatie der slaven Van zijn geschriften zijn de voornaamte: Proeve eener geschiedenis van den handel en het verbruik van opium in Nederl. Indië; en De Bandjermasinsche afschuwelijkheid.