Gepubliceerd op 20-01-2021

James andrew broun-ramsay van dalhousie

betekenis & definitie

(markies) Engelsch staatsman, laatste gouverneur-generaal van Engelseh-Indië onder de Engelsch-lndische Compagnie, geb. 22 April 1812 te Oxford, overl. Dec. 1860 (zoon van George Ramsay graaf van Dalhousie generaal, en gouverneur-generaal van Canada, opperbevelhebber in Engelsch Indië, geb. 1770, overl. 1838). Opgevoed te Harrow studeerde D. tegelijk met Canning en Elgin, met wie hij hier vriendschap sloot en die hem beiden als onderkoning opvolgden ; hij kreeg in 1837 voor het graafschap Haddington zitting in het Lagerhuis, waar hij zich bij de torypartij voegde; na den dood zijns vaders (1838) nam hij zitting in het Hoogerhuis; bij de nederlaag der whigs werd hij onder de regeering van het kabinet-Peel eerst vice-president van de Kamer van Koophandel onder Gladstone (1843), en kort daarop president van dit lichaam; als zoodanig maakte hij de laatste phase van den strijd inzake de graanwetten mede, en deed hij veel voor het engelsche spoorwegwezen; in 1845 organiseerde hij de afdeeling spoorwegen van de Kamer van Koophandel, terwijl daarop binnen een jaar onder zijn leiding 332 nieuwe projecten ontworpen en begonnen werden, met een kapitaal van 271 millioen pond sterling; bij den val van het kabinet-Peel in Juni 1846 bleef D. op verzoek van diens opvolger als eerste minister, John Rusell, zijn functie vervullen, tot hij in 1847 tot gouverneur-generaal van Engelsch-Indië werd benoemd. „Nimmer, zegt George Smith, sinds Clive, zag een nog zoo jonge man zich een zoodanige verantwoordelijkheid opgedragen, en' niettemin, evenals Clive, verdubbelde hij het britsche gebied in Indië.” 12 Jan. 1848 aanvaardde hij te Calcutta zijn functie, die hij een achttal jaren vervulde. De vijandige houding der Shiks deed hem reeds .in Oct. 1848 tot een algemeenen oorlog tegen dit volk besluiten en in de zes eerstvolgende maanden veroverde hij geheel Punjab; 21 Febr. 1849 bracht hij de Shiks door de overwinning van Gujerat de laatste groote nederlaag toe en op 29 Maart 1849 werd Punjab tot een engelsche provincie verklaard, hij maakte dit land daarop tot operatie-basis tegen het rijk Delhi, dat in 1857 van hieruit werd veroverd; na de annexatie van Punjab over Bombay, de Strait Settlements en Birma naar Calcutta teruggekeerd begon hij in 1852, wegens maatregelen tegen de britsche kooplieden te Rangoon en den britschen handel in het algemeen, den tweeden birmaanschen oorlog, waarbij hij Pegu en Mastabon annexeerde, aldus de in den eersten birmaanschen oorlog veroverde territoriën Arakan en Tenasserim vereenigende. Naar alle zijden en onder allerlei voorwendsels nog kleinere en grootere gebieden annexeerende (Oudh, Nagpore, Berar. Sattara, Jhansi) „reaching the boundaries fixed by nature”, begon hij tevens het reusachtige rijk te organiseeren en te pacificeeren, daarbij ervaringen opdoende die hem deden schrijven: „Experience — frequent, hard, recent experience — has taught us that war from without or rebellion from within may at any time be raised against us, in quarters where they were the least to be expexted, and by the most feeble and unlikely instruments”, welk woord in het licht der latere geschiedenis van Engelsch-Indië een profetisch gezag erlangde ; daar hij eenige blijken gaf, sympathie voor de lagere volksklassen te gevoelen, en meer zijn zorgen te willen wijden aan de groote massa dan aan de „self-seeking and self-pleasingfew”, stuitte hij weldra bij allerlei gelegenheden op verborgen tegenwerking en verdachtmaking. Onder de door hem ingevoerde, als hervormingen bedoelde, nieuwe regelingen zijn de voornaamste het openstellen van alle burgerlijke betrekkingen voor alle inboorlingen en onderdanen der engelsche kroon in Indië, reorganisatie van den burgerlijken en den militairen dienst zelf, instelling van een departement van openbare werken onafhankelijk van de militaire administratie, invoering van de telegraaf, van de goedkoope brievenpost, uitbreiding van het lager onderwijs, aanleg van spoorwegen; verder deed hij het Ganges-kanaal graven, daarmede voor Hindostan het gevaar voor hongersnood verminderende, wegen aanleggen van Delhi door geheel Punjab, van Simlatot de grens met Tibet, van Assam tot Pegu ; ook nam hij strenge maatregelen tegen kindermoord doorinlandsehe vrouwen, menschenoffers en slavenhandel. Gezondheidsredenen dwongen hem ten slotte zijn ambt neder te leggen en 6 Maart 1856 verliet hij Calcutta, hield zich eenigen tijd op Malta op om zijn gestel aan het koudere klimaat te gewennen, bracht zijn laatste dagen door op Dalhousie Castle, werd nog voor zijn overlijden bij het uitbreken van den grooten opstand in Bengalen door de kritiek als de oorzaak daarvan aangewezen, en stierf 19 Dec. 1860, zonder mannelijke nakomelingen na te laten ; zijn titels gingen over op zijn neef, baron Panmure ; zijn testament verbood nadrukkelijk het publiceeren van zijn dagboek, brieven of eenig particulier geschrift van zijn hand, vóór 50 jaren sinds zijn dood zouden zijn verloopen ; door zijn dochter Susan werden na zijn overlijden al zijn papieren te Coalstoun gedeponeerd, tot het jaar 1910.

< >