Gepubliceerd op 17-02-2021

Jakob van hall

betekenis & definitie

nederl. rechtsgeleerde, broeder van beide vorigen, geb. 1799 te Amsterdam, promoveerde in 1822 te Utrecht in de rechten met zijn beroemde dissertatie De magistro navis. Nauwelijks had hij zich het volgende jaar te ’s Gravenhage als advokaat gevestigd of hij werd aan het Amsterdamsche athenaeum als plaatsvervanger beroepen van zijn leermeester Van Reenen, welke betrekking hij in 1824 aanvaardde.

Met zijn ambtgenoot Den Tex wijdde hij zich onafgebroken aan de rechtsstudiën en beiden richtten in 1826 het tijdschrift „Bijdragen tot regtsgeleerdheid en wetgeving” op, waarin zeer vele stukken van H.’s hand voorkomen, die niet alleen getuigen van zijn groote bekwaamheid^ zoowel in het romeinsche als in het hedendaagsche recht, maar ook van de uitstekende' wijze, waarop hij beide wist te verbinden. In. 1848 naar Utrecht beroepen, was hij aldaar nog tien jaren werkzaam, en overl. plotseling,, in 1858. Het voormalig Kon. Ned. Instituut nam hem reeds vroeg onder zijn leden op, en. bij het 25-jarig bestaan dezer inrichting in. 1833 bekleedde hij het algemeene voorzitterschap. In het jaar voor zijn dood had hem, ook de letterkundige afdeeling der Kon. Academie van Wetensch. als haar voorzitter: gekozen.

< >