naam van twee apostelen
1) J., de Meerdere (Major) bijgenaamd, zoon van Zebedaeus en Salome, oudere broeder van den apostel Johannes, was vóór zijn roeping visscher. Met Petrus en Johannes vormde hij. den nauweren kring van Jezus’ meest vertrouwelijke leerlingen, die bij enkele bijzondere gelegenheden alleen in diens tegenwoordigheid mochten zijn. De beide zonen van Zebedaeus. ontvingen van Jezus den bijnaam Boanerges, Mare. 3 : 17 vertaald door „zonen des donders”. Dat J. in de gemeente van Jeruzalem een aanzienlijke plaats innam, kan blijken uit het feit dat hij nog vóór Petrus gevangen genomen werd door koning Herodes Agrippa, die hem, om zich de gunst der Joden te verwerven, in 44 door het zwaard liet ombrengen te Jeruzalem. Volgens de legende, welke evenwel eerst omstreeks de 9de eeuw voorkomt, zou de h. J. naar Spanje gekomen zijn en bevindt zijn graf zich te Santiago de Compostella; over de beroemde bedevaarten naar deze plaats zie Santiago de C. In de r.-k. kerk wordt de feestdag van den h. J. 25 Juli, in de grieksche 30 April gevierd.
2) J„ de Mindere (Minor) bijgenaamd, zoon van Alfeus of Klopas en Maria, de zuster van Jezus’ moeder (vergel. Joh. 19 : 25), en daarom bij voorkeur een „broeder des Heeren” genoemd. Deze benaming doet sommigen echter aannemen, dat hij onderscheiden moet worden van een derden J„ die dan de zoon van Jozef en Maria zou zijn; de r.-k. kerk beschouwt echter beiden als één en denzelfden persoon (zie o. m. de artikelen „Jacobus der Jüngere” en „Brüder Jesu” in het Kirchenlexikon van Wetzer en Welte). Hij wordt voorts de Rechtvaardige (justus) bijgenaamd, wordt als de eerste bisschop van Jeruzalem genoemd en een der steunpilaren van de kerk en stierf den marteldood in 62. Hem wordt voorts toegeschreven de algemeene brief „aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn”. Zijn feestdag in de r.-k. kerk is 1 Mei, te zamen met den h. Philippus, apostel.