Gepubliceerd op 18-03-2021

Isaac dignus fransen van de putte

betekenis & definitie

1822—1902, werd aanvankelijk voor de marine opgeleid en trad in 1838 in dienst ter koopvaardij; in 1849 werd hij administrateur eener suikerfabriek op Java, doch keerde in 1859 naar Nederland terug, waar hij' zich te Rotterdam vestigde. Daar schreef hiji een brochure over de Regeling der suiker contracten op Java (1860) en gaf blijken van zijne groote kennis der agrarische aangelegenheden van Java, zoodat hij 1862 tot lid der Tweede Kamer voor ’t kiesdistrict Rotterdam gekozen werd en 3 Febr. 1863 in ’t kabinet Thorbecke als minister van koloniën zitting nam.

Verschil van gevoelen met Thorbecke noodzaakte hem zijn portefeuille neer te leggen (10 Febr. 1866); het opvolgende ministerie, waarvan hij wederom als min. van kol. deel uitmaakte, trad 30 Mei 1866 af, door ’t aannemen van een amendement op het „Ontwerp van wet tot vaststelling van de gronden, waarop ondernemingen van landbouw en pijverheid in Ned.-Indië kunnen worden gevestigd” (agrarische wet), waardoor de basis van de door hem bedoelde hervorming verviel. Kort daarna nam hij weer zitting als lid der Tweede Kamer voor Rotterdam, tot hiji 6 Juli 1873 wederom tot min. van *köl. benoemd werd, welke functie hij van 18 Dec. 1873 tot 16 Mei 1874 met die van min. van jnarine vereenigde. Door het verwerpen van een voorstel tot censusverlaging moest het ministerie aftreden (27 Aug. 1874), maar reeds in Oct, van hetzelfde jaar werd hiji door ’t kiesdistrict Hoorn tot lid der Tweede Kamer gekozen, dat hij tot 1880 vertegenwoordigde, in welk jaar hij door de Staten van Zuid-Holland naar de Eerste Kamer afgevaardigd werd.De ontwikkeling onzer koloniën in liberalen geest is voor een groot deel aan P. te danken. Met van Hoëvell is hij! de grondlegger van het tegenwoordige koloniaal beleid. Van Hoëvell gaf .den stoot tot de nieuwere denkbeelden, maar P. ontwikkelde ze en blies ze vorm en leven in. Zijn initiatief en krachtige arbeid .opende een nieuw tijdperk voor Indië, als: de afschaffing van verscheidene verplichte cultures op Java, het verbod tot het sluiten van contracten met de hoofden der dessa’s, de concessie voor den aanleg en exploitatie van een spoorweg van Batavia naar Buitenzorg, de regeling van de opleiding van O.-I. ambtenaren, enz. Van verschillende gewichtige wetten, op zijn initiatief tot stand gekomen, noemen wij': de wet regelende het beheer en de verantwoording der Indische geldmiddelen, de wet tot vaststelling der tarieven van in-, uit- en doorvoer in Ned.-Indië. Zijn bovengenoemd wetsontwerp tot vaststelling van enz., viel, maar toch gaf het den stoot tot vele hervormingen in Indië op agrarisch gebied. Nog andere belangrijke hervormingen zijn door hem tot stand gekomen, maar zijn meeste werkkracht moest hij aan den onder zijn bewind uitgebroken oorlog met Atjeh geven en aan den strijd die hierover in de Staten-Generaal ontstaan was. Buiten ’t parlement was P. ook ijverig werkzaam, o. a. als voorzitter eener commissie voor den waterweg van Rotterdam naar zee (1877). Ook was hiji voorzitter en later eerevoorzitter van het „Institut colonial international”, aan welks oprichting hij krachtig had medegewerkt. Zijn levensbeschrijving is gegeven o. a, door mr. B. H. Pekelharing („Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen”, Haarlem 1899) en mr. N. G. Pierson voor de Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden (Leiden 1902—03).

< >