dahline, een zetmeelachtige zelfstandigheid, die waarschijnlijk de samenstelling 6 C6 H10 O5 + H2 O heeft, en als reservestof voorhanden is in de wortelknollen der Georginen van vele Compositen (bijv. van Inula Helenium), inzonderheid in den herfst; zij vormt den overgang van zetmeel tot gom; in koud water is zij weinig oplosbaar, zij zwelt daarin slechts op; in kokend water lost zij gemakkelijk op; men kan haar precipiteeren, in het binnenste der cellen, door de werking van alcohol van 80°; de neerslag bestaat uit kristalnaaldjes. I. is reuk- en smaakloos, kleeft aan de tanden, smelt bij 165°, en wordt door jodium geel gekleurd; door koking met verdunde zuren gaat zij over in vruchtensuiker (levulose).
Gedurende de ontkieming der organen die haar bevatten wordt de I. door een bijzondere diastase, inulase geheeten, in assimilabele suiker omgezet. De I. wordt het eerst in bovengenoemde inula-soort ontdekt, vandaar de naam.