Gepubliceerd op 23-02-2021

Innocentius

betekenis & definitie

lat., de „onschuldige”, naam van 13 pausen:

I. I, de heilige, uit Albano, sedert 402 paus, begaf zich in 409 met een deputatie uit den romeinschen senaat naar keizer Honorius te Ravenna, om als bemiddelaar op te treden tusschen hem en den koning der Westgoten, Alaric; doch zijn onderhandelingen bleven zonder gevolg, en in 410 werd Rome geplunderd, terwijl I. zich nog te Ravenna bevond. In een rondschrijven aan de afrikaansche bisschoppen veroordeelde hij de leer van Pelagius en sloot deze met diens aanhangers buiten de gemeenschap der kerk. Hij overl. 12 Maart 417; zijn feestdag is 28 Juli.
I. II, te voren Gregorius geheeten, uit de adellijke romeinsche familie Papareschi, stond in betrekking tot den tegenpaus Wibert (Clemens III), en werd door déze of door Paschalis II tot kardinaal-diaken benoemd. Hij was een der onderhandelaars bij het concordaat van Worms en werd 14 Febr. 1130 door een deel der kardinalen op den pauselijken stoel verheven, terwijl de overigen Petrus Lebnis (Anacletus II) kozen. I. moest voor deze uit Rome vluchten, doch werd na 1130 door tusschenkomst van den h. Bernardus van Clairvaux door koning Lodewijk VI van Frankrijk, kort daarop door den duitschen koning Lotharius en den engelschen koning Hendrik I, alsmede ten laatste ook door Spanje als paus erkend. Volgens een te Luik getroffen overeenkomst voerde Lotharius hem in 1133 naar Rome en plaatste hem met gewapende hand op den pauselijken stoel; daarvoor kroonde I. Lotharius op 4 Juni 1133 tot keizer. Doch na het vertrek van Lotharius moest I. weldra naar Pisa vluchten. Wel is waar trok de keizer in 1133 ten tweeden male naar Italië en vernederde Anacletus evenals diens beschermer Rogier van Sicilië, doch Anacletus II gaf zijn aanspraken niet op. Na diens dood in 1138 kozen de I. vijandig gezinde kardinalen een nieuwen tegenpaus, Victor IV; intusschen liet deze zich door den h. Bernardus tot afdanken bewegen, en I. zag zijn waardigheid voortaan niet meer betwist. Vervolgens hield hij een groote synode in het Lateraan (1139), waarop Arnold van Brescia veroordeeld en de pauselijke besluiten van Anacletus II ongeldig verklaard werden; ook werd Rogier van Sicilië in den ban gedaan. Tegen dezen laatste trok I. in 1139 met een leger op, werd echter 22 Juli door Rogiers zoon te zamen met zijn kardinalen gevangen genomen en aldus gedwongen, den ban op te heffen, Rogier als koning te erkennen en aan hem en zijn erfgenamen tegen een jaarlijksche schatting Apulië, Capua en Calabrië in leen te geven. Tijdens een te Rome uitgebroken opstand overleed L, 24 Sept. 1143.
I. (III), te voren Lando van Sezza, werd, nadat' Calixtus (III) zich had teruggetrokken, door een kleine partij in 1178 als vierde tegenpaus tegenover Alexander III gekozën, maar werd niet erkend. In 1180 nam Alexander III hem en zijn aanhang gevangen en zond hem naar Cava in ballingschap.
I. III, te voren Lotharius geheeten, geb. 1161 te Anagni, zoon van graaf Trasimundus uit het huis Conti, studeerde te Parijs en te Bologna, werd onder Clemens III in 1190 kardinaal en na den dood van Coelestinus III op 8 Jan. 1198 tot paus verheven. Als plaatsbekleader Gods op aarde, wilde hij, oo'k de hoogste scheidsrechter zijn tusschen vorsten en volken. Hij kwam aan de regeering in een tijd, die voor zijn grootsche plannen bijzonder gunstig was. Allereerst kreeg hij door den dood van keizer Hendrik VI gelegenheid, bij de verwarring welke in Italië ontstond, de door den keizer gegeven leenén aan deze te ontnemen. Den keizerlijken prefect der stad Rome bewoog hij, aan hem den eed van trouw af te leggen; den keizerlijken stadhouder der Romagna verdreef hij en nam Ancona, Tuscië en Spoleto zelf in beslag. Ter verdediging van deze veroveringen stichtte hij een bond van italiaansche steden. Keizerin Constantia, de weduwe van Hendrik VI, liet zich bewegen, vóór haar dood aan den paus de voogdij over haar zoon, den lateren keizer Frederik II, op te dragen. In Duitschland steunde I. bij den strijd om de koningskeuze tusschen Philips van Zwaben en Otto IV dezen laatste; maar later knoopte hij verbindingen aan met den zegevierenden Philips. Nadat deze in 1208 vermoord was, liet hij Otto, alvorens hij hem kroonde, eerst afstand doen van alle bezittingen waarop de kerk aanspraak maakte en vrijheid van beroep (appèl) op den heiligen Stoel en van de kerkelijke verkiezingen beloven. Daar Otto zich echter weldra van de leiding door den paus zocht vrij te maken, slingerde I. in 1210 den banvloek tegen hem en stelde zijn pupil Frederik II als tegenkoning tegenover hem, die in 1215 te Aken tot roomsch koning gekroond werd. Den franschen koning Philips August, die zijn gemalin Ingeborg, dochter van koning Waldemar van Denemarken, verstooten had, dwong hij in 1200 Ingeborg wederom als zijn wettige gemalin te erkennen. Ook dwong hij Alphonsus X van Leon en Galicië, wegens te nauwe bloedverwantschap te scheiden van zijn gemalin. Peter van Aragon liet zich in 1204 te Rome door I. kronen en maakte zijn rijk aan den paus schatplichtig. Ook de bulgaarsche vorst Kalojohannes nam zijn kroon uit de handen van den paus; de portugeesche koning Sancho I stemde toe in het betalen eener schatting. Daar koning Jan van Engeland den door den paus tot aartsbisschop van Canterbury benoemden kardinaal Stephanus Langton niet wilde erkennen, sprak I. in 1208 het interdict uit over Engeland, over Jan zelven in 1209 den banvloek en leidde het daarheen, dat deze in 1213 zijn land van den paus in leen aannam en voorts beloofde een jaarlijksche schatting te betalen. Tot zelfs naar Constantinopel breidde I. zijn invloed uit en bevestigde aldaar, na de verovering dier stad door de deelneüiers aan den vierden kruistocht, een latijnschen patriarch. Eveneens leidde hij in 1204 de beweging van een kruistocht naar Lijfland, welke de stichting van een christelijken ridderstaat aldaar ten gevolge had. Niet minder verhoogde hij ook het aanzien der pauselijke macht in de kerk zelve, en handhaafde daar een strenge tucht. In 1215 werd het vierde oecumeensche concilie van Lateranen te Rome gehouden, waarop gezanten van bijna alle christelijke hoven, en geestelijken uit alle christelijke landen verschenen. Hier werd besloten tot de herovering van Palestina en de vernietiging der ketters, de leer der transsubstantiatie en de oorbiecht tot geloofsartikelen verheven en 70 canones over geloofsartikelen opgesteld, de gewichtigste verhoudingen van het recht en der discipline geregeld, de kloosterorden der Dominicanen en Franciscanen bevestigd. Tegen de secten der Waldenzen en Albigenzen riep hij een beweging in het leven. I. overleed, terwijl hij op reis was om een twist tusschen de steden Genua en Pisa bij te leggen. Zijn bijzonder leven was smetteloos en rein; hij was stoutmoedig en in zijn optreden buitengewoon beleidvol. Zijn werken werden uitgegeven te Keulen (1575) en te Venetië (1578) en vo.orts in de „Patrologia latina” van Migne.
I. IV, te voren Sinibald geheeten, uit de genueesche familie Fieschi, had te Bologna in de rechten gestudeerd, werd later bisschop van Albenga, pauselijk vice-kanselier en in 1227 kardinaal en, nadat de pauselijke stoel na d en dood van Coelestinus IV gedurende l3/4 jaar vacant was geweest, 25 Juni 1243 tot paus gekozen. Ofschoon hij tot dan toe in vriendschappelijke betrekking tot keizer Frederik II gestaan had, veranderde hij thans van houding tegenover hem. Nadat de onderhandelingen tusschen den paus en den keizer schipbreuk hadden geleden, vluchtte I. in 1244 over Genua naar Lyon. Op een aldaar in 1245 bijeengeroepen kerkvergadering klaagde hij Frederik II aan als schuldig aan kerkroof, meineed, ketterij en andere misdrijven. Ondanks de verdediging van ’s keizers vertegenwoordiger (Thaddeus van Suessa) en de aangeboden bemiddeling van Engeland en Frankrijk, werd Frederik 27 Juli 1245 door den paus van al zijn kronen vervallen verklaard, m'et den ban beladen en tot de duitsche vorsten de aanmaning gericht, een nieuwe koningskeuze te houden. De strijd tusschen paus en keizer werd met verschrikkelijken hartstocht gevoerd. I. sloot ook Frederiks zoon en opvolger, Koenraad IV, buiten de gemeenschap der kerk en riep een kruistocht tegen hem op. Na den dood van Koenraad IV (1254) poogde de paus Napels en Sicilië aan zijn heerschappij te onderwerpen; Frederiks zoon Manfred werd tot pauselijk vicaris over een deel dezer bezittingen benoemd, en I. trok 27 Oct. Napels binnen, waar hij kort daarop (7 Dec.) overleed, nadat hij nog het bericht van Manfreds verheffing en diens zegepraal over het pauselijke leger ontvangen had. Zijn uitgebreide geleerdheid en zijn nauwkeurige kennis van het kanonieke recht verwierven hem den bijnaam van „Pater et organum veritatis” (vader en orgaan der waarheid). I. schreef een uitlegging op de vijf boeken met decretalen van Gregorius IX.
I. V, te voren Peter van Tarentaise, trad op zijn 16de jaar in de orde der Dominicanen, werd te Parijs als een der geleerdste leden zijjier orde de opvolger van den h. Thomas van Aquijno op den leerstoel der godgeleerdheid aan de Sorbonne, in 1272 aartsbisschop van Lyon, in 1275 kardinaal-bisschop van Ostia en 21 Jan. 1276 tot opvolger van Gregorius X gekozen, doch overleed reeds 22 Juni d.a.v. Hij schreef: Commentarius in lïbros sententiarum (Toulouse 1651, 4 dln.) en een commentaar op de brieven van den h. Paulus (Keulen 1478).
I. VI, te voren Stephanus d’Albert geheeten, geb. te Brissac in Limousin,' overl. 12 Sept. 1362 te Avignon, werd in 1338 bisschop van Noyon, in 1340 van Clermont, 1352 kardinaal-bisschop van Ostia en groot-penitentiarius. Hij sloeg na zijn verkiezing tot paus (18 Dec. 1352) zijn residentie te Avignon op, liet den kerkelijken staat door kardinaal Albornoz heroveren en vrede en orde herstellen. Hij protesteerde tegen de gouden bul van keizer Karel IV, doch gaf weldra zijn tegenstand 'weder op. In 1360 bracht hij door zijn bemiddeling den .vrede van Bretigny tusschen Frankrijk en Engeland tot stand.
I. VII, te voren Cosimo Migliorati geheeten, geb. te , Sulmone in de Abruzzen, overl. 6 Nov. 1406, werd in 1386 bisschop van Bologna, in 1387 aartsbisschop van Ravenna, 1389 kardinaal en 17 Oct. 1404 door de italiaansche kardinalenpartij tot paus gekozen, terwijl de tegenpartij zich aan Benedictus XIII bleef vasthouden. Door een opstand, die in 1405 te Rome uitbrak en door den napelschen koning .Wladislaus gesteund werd, zag I. zich wel is waar gedwongen de vlucht te nemen naar Viterbo, doch kon reeds in 1406 terugkeeren en daarop Wladislaus in den ban doen. Zijn bemoeiingen tot het bijleggen van het schisma hadden geen gevolg.
I. VIII, te .voren Giovanni Battista Cibö geheeten, geb. 1432 te Genua, overl. 25 Juli 1492, was onder Paulus II bisschop van Savona, werd onder Sixtus IV in 1473 bisschop van Molfetta en kardinaal en besteeg na diens dood den pauselijken stoel, 29 Aug. 1484. Hij was de eerste paus, die van zijn verheven positie voornamelijk gebruik maakte om zijn familie te bevoordeelen. Hij voerde ook de heksenprocessen (zie ald.) in. In verbinding met Lorenzo de Medici zorgde hij voor de bestendiging van den politieken toestand in Italië. Nadat hij tevergeefs beproefd had, alle christelijke vorsten te vereenigen tot een gemeenschappelrjken kruistocht tegen de Turken, hield hij den broeder en mededinger van sultan Bajesid, Dsjem, die hem door den grootmeester in Rhodus was overgeleverd, tegen een jaarlijksche som van 40.000 dukaten, welke de sultan hem betaalde, in gevangenschap. Hij deed koning Ferdinand van Napels in den ban en bood diens koninkrijk aan Karel VIII van Frankrijk aan. Van hem wordt in een epigram gezegd, dat hij acht zonen en evenveel dochters gehad heeft, waarom Rome hem dan ook met recht vader kon noemen.
I. IX, te voren Antonio Facchinetti geheeten, geb. 1519 uit een adellijke familie te Bologna, werd in 1560 bisschop van Nicastro, in 1575 partiarch van Jeruzalem, 158,3 kardinaal en 29 Oct. 1591 op den pauselijken stoel verheven, doch overl. reeds 29 Dec. d.a.v.
I. X, vóór zijn verheffing tot paus Giovanni Battista Pamfili geheeten, geb. 7 Mei 1574 te Rome, overl. 5 Jan. 1655, werd onider Gregorius XV nuntius te Napels, door Urbanus VIII met kardinaal Frans Barberini als datarius naar Frankrijk gezonden en bleef daar totdat hij den kardinaalshoed ontving als nuntius en patriarch van Antiochia. Ondanks den tegenstand van het fransche hof werd hij 16 Sept. 1644 tot opvolger van Urbanus VIII gekozen. Hij protesteerde in de 1651 gepubliceerde bulle Zelo domus Dei tegen den vrede van Munster en vaardigde in 1653 de veelbestreden bulle Cum oceasione tegen de V propositiones van Jansenius uit. Tijdens zijn pontificaat had zijn schoonzuster Olimpia Maidalchini zeer grooten invloed; zij beheerschte als ’t ware den paus en den geheelen kerkelijken staat en maakte van haar machtige positie gebruik om zich door allerlei middelen te verrijken.
I. XI, te voren Benedetto Odescalchi geheeten, geb. 1611 te Como, overl. 11 Aug. 1689, wijdde zich te Genua, Rome en Napels aan de studie der rechten en diende vervolgens als soldaat in den Dertigjarigen oorlog in Polen en Duitschland. Later studeerde hij godgeleerdheid, werd geestelijke, apostolisch protonotarius, geheim secretaris van Innocentius X, gouverneur van Macerata, in 1647 kardinaal, legaat van Ferrara, bisschop van Novara en 21 Sept. 1676 paus. Als zoodanig zocht hij een einde te maken aan de weelde, het zedenbederf en het verkoopen van ambten. In een bulle van 1679 sprak hij zich uit tegen 65 leerstellingen der Jezuïeten, doch veroordeelde van den anderen kant Molino en de Quiëtisten. Met Lodewijk XIV van Frankrijk geraakte hij in strijd, wijl deze ook van de tot dusverre van de kroon onafhankelijke kerken gedurende het vacant zijn van een bisschopszetel de inkomsten wilde beheeren en de ressorteerende prebenden vergeven. Daar eenige fransche bisschoppen daartegen bij den paus in beroep gingen en deze voor hen partij koos, liet de koning den pauselijken nuntius in Frankrijk gevangen zetten en Avignon in beslag nemen, en een in 1682 door Lodewijk XIV bijeengeroepen vergadering van den franschen clerus stelde de tegen de machtsaanspraken van den paus gerichte IV propositiones cleri gallicani op. Om in zijn eigen stad onafhankelijk te zijn van de vreemde gezanten, hief I. voor hen de vrijheid van kwartier op en riep daardoor een nieuw conflict met het fransche hof in U leven. Ondanks de vijandige houding van Lodewijk XIV tegenover de protestanten, was I. een beslist tegenstander van diens politiek en hij liet zelfs den val der katholieke Stuarts in Engeland toe, om de totstandkoming van een groote coalitie van alle europeesche mogendheden tegen Frankrijk mogelijk te maken.
I. XII, te voren Antonio Pignatelli geheeten, geb. 1615 te Napels, overl. 27 Sept. 1700, werd in 1672 bisschop van Lecce, in 1682 bisschop van Faënza en kardinaal, 1687 aartsbisschop van Napels en 12 Juli 1691 de opvolger van Alexander VIII op den pauselijken stoel. Onder zijn regeering werd het verschil met Frankrijk ten einde gebracht, doordat de IV propositiones cleri gallicani werden ingetrokken. Hij veroordeelde o. m. Fénélon’s Explication des maximes des saints sur la vie intérieure. Voorts trachtte hij een einde te maken aan het toen heerschende nepotisme, simonie en andere misbruiken in de kerk.
I. XIII, te voren Mic’helangelo Conti geheeten, de achtste paus uit het huis Conti, geb. 1655 te Rome, overl. 7 Maart 1724, werd in 1693 gouverneur van Viterbo, in 1695 aartbisschop van Tarsus en legaat in Zwitserland, in 1698 te Lissabon, 1706 kardinaal en 8 Mei 1721 op den pauselijken stoel verheven. Hij schonk Napels in leen aan keizer Karel VI, protesteerde vruchteloos tegen het vergeven van Parma en Piacenza als rijksleenen, en was voorts een beslist tegenstander der Jezuïeten.

< >