Gepubliceerd op 23-02-2021

Infusoriën

betekenis & definitie

Infusoria, Aftrekseldiertjes, Afgietseldiertjes, een klasse van eenvoudigste dieren (Protozoa), omvattende alle protozoën met een door een vlies begrensd lichaam, dat een of meer contractile ruimten (z.g. blazen) bevat en aan de oppervlakte voorzien is van haren, als bewegingsorganen. De I. werden in 1676 door Leeuwenhoek ontdekt; hun naam ontvingen zij van Ledermüller, en wel wijl waterige aftreksels van plantaardige stoffen na eenigen tijd bleken te wemelen van zulke diertjes; hij werd later echter ook toegepast op een menigte andere diertjes, die nimmer in zulke infusies voorkomen en een tijd lang placht men zelfs alle niet met het bloote oog zichtbare diertjes I. te noemen.

De I. hebben de waarde van cellen; de meeste zijn vrije, zich gemakkelijk en met groote snelheid bewegende diertjes; echter kent men ook vele soorten, die het grootste gedeelte van hun leven in vastgehechten toestand doorbrengen. Zij die zich vrij kunnen bewegen hebben altijd lichaamsaanhangsels, trilciliën, zweepvormige haartjes of zelfs borsteltjes, welke voor de voortbeweging dienen en vast genoeg zijn om daarop als op een soort van pootjes te kunnen steunen. Verreweg de meeste I. hebben een mond, waardoor het voedsel wordt opgenomen, en de meesten ook een aars, of, juister, een tweede lichaamsopening, waardoor de onverteerde stoffen uittreden. Een eigenlijk darmkanaal bestaat nimmer, ook daar niet waar vaste spijs door den mond in het lichaam geraakt. De meest algemeene wijze van vermenigvuldiging is die door zelfdeeling. Toch kent men ook gevallen, waaruit blijkt, dat van tijd tot tijd nog een andere wijze van voortteling die de geslachtelijke nabijkomt, plaats grijpt. Die I. worden gewoonlijk onderverdeeld in twee orden; deze zijn:1) Ciliata, borstel- of trilhaar-L, de eigenlijke L; lichaamsoppervlakte geheel of ten deele bezet met trilharen of bovendien met andere en grootere haren of borstels; een mondopening is bijna altijd, een aarsopening meestal aanwezig; steeds is er minstens één samentrekbare blaas voorhanden, alsmede een kern als voortplantingsorgaan.
2) Flagellata. zweep-L; aan het eene lichaamseinde bevinden zich 1, 2, soms meer lange zweepharen, waarbij bij enkele soorten nog trilhaartjes komen; een mondopening komt slechts bij enkelen voor; bij allen komt een toestand van rustend leven in kysten voor, gedurende welke de vermenigvuldiging door verdeeling van den inhoud plaats heeft.

< >