Gepubliceerd op 23-02-2021

Hymne

betekenis & definitie

(gr. huranos, lat. hymnus, duitsch hymnus en hymne, fr. hymne, ital. inno, eng. hymn) bij de ouden een lofzang, die ter eere van góden of heroën bij offerplechtigheden en feesten onder begeleiding van muziek en dans gezongen werd, en naar gelang van de vereerde godheid met verschillende namen werd aangeduid, zooals Dithyrambus, Psean; vervolgens ook ieder feestelijk loflied. De oudste hymnen zijn nog bijna geheel episch, zooals die van Homerus, welke slechts de mythen van góden verhalen.

De latere, zooals die van Pindarus en Callimachus, zijn meer lyrisch van aard; nog jongere zijn meer overwegend, zelfs didactisch. De vervaardigers van zulke gedichten heetten hymnoden; de oudste bewaard gebleven H. is die op den delischen Apollo (in de z.g. homerische hymnen), waarin gedichten uit zeer verschillende tijdperken vereenigd zijn. De Psalmen (zie ald.) der Hebreërs zijn eveneens hymnen, doch overeenkomstig het oostersch karakter nog meer verheven dan de hymnen der Grieken en, evenals de oud-indische (zie Kigveda), steeds van godsdienstigen aard. De christelijke (roomsche) H., geheel lyrisch en meestal met gefigureerde muziek gezongen, daar de gelijkmatig voortgaande, dikwijls gerekte melodie van het koraalgezang de vurige vlucht der H. belemmert, vertolken het gevoel van den mensch, die zich tot het bovenaardsche verheft. De eerste hymnen der grieksche kerk zouden vervaardigd zijn door bisschop Hierotheus, die van de latijnsche door Hilarius van Poitiers; latere dichters van hymnen waren de heiligen Ambrosius, Prudentius, Fortunatus en de pausen Gelasius en Gregorius de Groote. Het liturgisch gebruik der H. werd bekrachtigd door het (vierde) concilie van Toledo in 633 (zie Kerkgezang).

Vooral bekend is de ambrosiaansche lofzang (Te Deum laudamus). Het evangelisch kerklied gaf met de latijnsche taal ook het karakter van H. prijs, hoewel Luther en P. Gerhardt enkele oude hymnen omwerkten als koralen. Klopstock alleen bijna komt in zijn godsdienstige liederen den verheven gang der H. nabij. Nieuwe dichters gebruiken den vorm der H. minder voor godsdienstige onderwerpen (zooals Novalis) dan wel voor een philosophisch-didactische ontboezeming van diepe gevoelens; zoo bijv. Göthe in gedichten als „Prometheus”, ,,Schwrager Kronos” en dergelijke, in Engeland Shelley, in Frankrijk Alfred de Musset.

Verzamelingen van latijnsche hymnen uit de middeneeuwen vindt men in de volgende uitgaven: Daniël, Thesaurus hymnologicus (5 dln., Halle 1841—56), Lauda Sion, Altchristliche Kirchenlieder und geistliche Gedichte (lat. en duitsch door K. Simrock, Keulen 1850), Monc, Lateinische Hymnen des Mittelalters (3 dln., Freib. 1853—54), Kehrein, Kirchen- und religiöse Lieder (Paderborn 1853), Vilmar, Spicilegium hymnologicum (Marburg 1857), Morel, Lateinische Hymnen des Mittelalters (Einsiedeln 1868), Dreves, Analecta hymnica (19 dln., Leipz. 1886—95), Milchsack, Hymni et sequentiae (Halle 1886), Roth, Lateinische Hymnen des Mittelalters (Augsburg 1887), Misset en Weale, Thesaurus hymnologicus (Lond. 1888), Chevalier, Poêsie liturgique traditionnelle de VEglise catholique (Parijs 1894). Vergel. voorts: Chevalier, Repertorium hymnologicum (2 dln., Leuven 1892 —94), Julian, Dictionary of hymnology (Lond. 1892).

< >