duitsch geleerde, geb. 22 Dec. 1694 te Hamburg, sedert 1728 professor in het hebreeuwsch, en vervolgens ook in de wiskunde, te Hamburg, waar hij 1 Maart 1768 overleed. Hij toonde zich een grondig philoloog in de door Fabricius begonnen uitgave van Dio Cassius; op philosophiseh en natuurwetenschappelijk gebied schreef hij: Abhandlung von den vornehmsten Wahrheiten der natürlichen Religion (1754), Allgemeine Betrachtungen Ober die Triebe der Ti ere (1762) en Vernunftlehre (1756).
Van R. zijn voorts afkomstig de door Lessing 1774, 1777 en 1778 uitgegeven Fragmente van een ongenoemde, door hem zoogenaamd gevonden in de bibliotheek te Wolfenbüttel; het werk is getiteld: Schut:z schrift für die verminftigen Yerehrer Gottes.