Gepubliceerd op 20-01-2021

Hendrik conscience

betekenis & definitie

Vlaamsch novellist, een der grondleggers van een tijdperk in de Vlaamsche letterkunde, geb. 3 Dec. 1812 te Antwerpen, trad in 1830 als vrijwilliger in dienst, waarin hij het tot sergeant-majoor bracht; na afloop van zijn diensttijd (1836) sloot hij zich bij de Vlaamsche beweging aan, werd secretaris der kunst-academie te Antwerpen, buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit te Gent (1845), commissaris van het arrondissement Kortrijk (1857) en eindelijk conservator aan het nieuw opgerichte museum Wiertz te Brussel, in welke stad hij 10 Sept. 1883 overleed; in hetzelfde jaar was te Antwerpen een gedenkteeken voor hem onthuld geworden. Hij schreef: In het Wonderjaar 1566 (Gent 1837) een verzamelde phantastische vertellingen getiteld Phantasia (Antw. 1837) , De Leeuw van Vlaanderen, (3 dln. Antw. 1838) , roman waarin de strijd der Vlamingen tegen de Franschen in den aan vang der lid« eeuw geschilderd wordt), en nog een 100-tal romans en novellen; van deze zijn in het bijz. te noemen de historische romans Geschiedenis van Graaf Hugo van Graenhove (1845). Jacob van Artevelde (1849), De Boerenkrijg (1853), Holdmg en Clofhildis (1854), De Kerels van Vlaanderen (1870), Everard ’t Serclaes (1874), Simon Turchi of de Italianen te Antiverpen (1859) enz., die allen echter van minder gehalte zijn dan zijn kleine verhalen en schilderingen uit het vlaamsche leven: Siska van Roosemael (1844), Wat eene moeder lijden kan (1843), Hoe men schilder wordt (1843), Avondstonden (1846), Lambrecht Hensmans (1847), De Loteling (1850), De arme Edelman (1851), Het ijzeren graf (1860), enz.; hij bewerkte ook een geïllustreerde Geschiedenis van België (1845). _

< >